ECLI:NL:RBDHA:2021:12933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/09/615289 / FA RK 21-4832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedag 1] 2016. Het verzoek tot beëindiging van het gezag is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van het kind en de opvoedvaardigheden van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks positieve stappen in haar behandeling, niet in staat is om de zorg voor het kind op een aanvaardbare termijn te dragen. Het kind verblijft sinds 15 juli 2019 bij gezinshuisouders en heeft daar de nodige stabiliteit en zorg ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opvoedbehoeften van het kind niet aansluiten bij de mogelijkheden van de moeder, en dat het in het belang van het kind is om de voogdij te laten toekomen aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder blijft echter betrokken bij de opvoeding en er zal een bezoekregeling worden opgesteld. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beëindiging van het gezag onmiddellijk van kracht is, en heeft de griffier gelast deze beslissing in het gezagsregister te laten aantekenen.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: FA RK 21-4832 / C/09/615289
Datum uitspraak: 16 november 2021
Beschikking van de Enkelvoudige Kamer
Beëindiging gezag
in de zaak naar aanleiding van het op 16 juli 2021 ingekomen verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. T. Venneman, te Den Haag,

de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

de beoogd voogd,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

[gezinshuisouders]hierna te noemen: de gezinshuisouders.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het Raadsrapport d.d. 12 juli 2021.
Op 2 november 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de gezinshuisouder mevrouw [gezinshuismoeder]
De [gezinshuisouder] is volgens de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van de moeder pleitnotities overhandigd.

Feiten

  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • De kinderrechter heeft bij beschikking d.d. 2 juli 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 8 juli 2021 tot 8 juni 2022, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening.
  • Sinds 15 juli 2019 verblijft [minderjarige] bij de gezinshuisouders.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogd over [minderjarige] .
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. [minderjarige] heeft met zijn ontwikkelingsverloop een speciale opvoedomgeving nodig waarin hem extra structuur, stabiliteit en continuïteit wordt geboden. Hij heeft een positieve ontwikkeling laten zien sinds hij in het gezinshuis woont en heeft daar zijn plek gevonden. De moeder heeft haar eigen psychische problematiek. Ze is wisselend in het nakomen van de afspraken met de hulpverlening. Ze is betrokken bij [minderjarige] , maar het lukt haar niet altijd om in zijn belang te denken. Het is positief dat de moeder gaat starten met een GGZ-behandeling, maar de bovengemiddelde opvoedbehoeften van [minderjarige] overstijgen de opvoedvaardigheden van de moeder en er is geen reële verwachting dat de moeder (op korte termijn) de zorg voor [minderjarige] zal kunnen dragen. De aanvaardbare termijn is verstreken en het is van belang dat de duidelijkheid komt voor [minderjarige] dat hij in het gezinshuis zal opgroeien.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de raad. De moeder heeft een positieve ontwikkeling laten zien, maar de draagkracht van de moeder sluit onvoldoende aan bij hetgeen [minderjarige] nodig heeft. In het gezinshuis krijgt [minderjarige] de zorg die hij nodig heeft en ontwikkelt hij zich positief. Er moet zo snel mogelijk een bezoekregeling worden opgesteld, zodat de moeder betrokken blijft bij [minderjarige] . Het is van belang dat de gecertificeerde instelling wordt belast met de voogdij, zodat de goede band tussen de moeder en de gezinshuisouders niet wordt verstoord.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd tegen het verzochte. Zij is van mening dat [minderjarige] op dit moment goed op zijn plek zit in het gezinshuis en wenst daar op korte termijn geen verandering in. De moeder hoopt echter dat [minderjarige] in de toekomst weer bij haar kan wonen nadat ze haar behandeling heeft afgerond en wanneer haar situatie stabieler is. De bezoekregeling is tot op heden nog niet van de grond gekomen. De advocaat heeft benadrukt dat de situatie van de moeder stabieler is dan toen [minderjarige] uit huis werd geplaatst. Er is nu al langere tijd geen contact meer met de vader en de moeder heeft hulp en therapie van PsyQ en verwacht dit binnen een half jaar tot een jaar af te ronden. De moeder verzet zich daarom tegen de stelling dat [minderjarige] niet binnen een aanvaardbare termijn naar huis kan. Binnen een jaar moet opnieuw gekeken worden hoe de situatie van de moeder verbeterd is en of [minderjarige] met haar herenigd zou kunnen worden.
De moeder oefent geen druk uit op [minderjarige] en laat er geen onduidelijkheid over bestaan dat hij nu in het gezinshuis blijft wonen. Bovendien ziet de moeder niet in waarom het in het belang van [minderjarige] zou zijn om de voogdij bij de gecertificeerde instelling te leggen.
De moeder kan veel beter het belang van [minderjarige] inschatten en gezaghebbende beslissingen nemen. Ze heeft altijd meegewerkt en waar nodig de vereiste toestemming gegeven. De moeder wenst ook dat er een betere omgangsregeling komt en wil een belangrijke gesprekspartner blijven. [minderjarige] is nog jong en dit verzoek komt te vroeg. De moeder verzoekt daarom het verzoek af te wijzen.
De gezinshuisouder heeft aangegeven dat sprake is van een liefdevolle relatie tussen de moeder en [minderjarige] en dat [minderjarige] geniet van het contact met de moeder. De gezinshuisouder werkt voor Cardea en kan om die reden op dit moment niet worden belast met de voogdij over [minderjarige] omdat er dan sprake zou zijn van belangenverstrengeling. Het is in het belang van [minderjarige] dat de relatie van de gezinshuisouder met de moeder goed blijft en de voogdij niet tussen hen in komt te staan. Er is sprake van reactieve hechtingsproblematiek bij [minderjarige] en zijn gedrag kan zich explosief ontwikkelen. Hij is gebaat bij rust, reinheid en regelmaat en hij heeft duidelijkheid over zijn perspectief nodig. Doordat hij al sinds jonge leeftijd in het gezinshuis verblijft, is hij inmiddels gesetteld. [minderjarige] is onderdeel geworden van het gezin en de gezinshuisouders willen er alles aan doen om mogelijk te maken dat hij tot zijn meerderjarigheid bij hen kan blijven, mits hij dat zelf ook wil.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er sprake is van complexe problematiek bij [minderjarige] waardoor hij een bovengemiddelde opvoedomgeving nodig heeft. Bij de moeder is er sprake van een belast verleden en eigen problematiek en de opvoedvaardigheden van de moeder sluiten onvoldoende aan bij de opvoedbehoeften van [minderjarige] . De moeder heeft positieve stappen gezet, maar de draaglast van [minderjarige] overstijgt op dit moment de draagkracht van de moeder. [minderjarige] verblijft al meer dan twee jaar in het gezinshuis, hetgeen een groot deel van zijn jonge leventje is. Hij krijgt hier de zorg, rust en stabiliteit die hij nodig heeft. Mede gelet op de problematiek en kwetsbaarheid van [minderjarige] is het van belang dat er duidelijkheid komt over zijn toekomstperspectief. De aanvaardbare termijn is verstreken en de duur van de behandeling van de moeder en de effecten daarvan kunnen niet worden afgewacht. De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder daarom toewijzen. De rechtbank benadrukt dat dit niet betekent dat de moeder geen belangrijke rol meer in het leven van [minderjarige] zal spelen. De moeder zal betrokken blijven bij de opvoeding van [minderjarige] en het is van belang dat er, zoals besproken ter zitting, op zeer korte termijn een duidelijke bezoekregeling tot stand komt.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. De gezinshuisouders zorgen voor een veilige en stimulerende opvoedomgeving. Het is van belang dat de relatie tussen de gezinshuisouders en de moeder onbelast blijft en de voogdij niet tussen hen in komt te staan. Bovendien werkt een van de gezinshuisouders bij Cardea waardoor er belangenverstrengeling kan ontstaan indien zij met de voogdij over [minderjarige] wordt belast. De rechtbank achter het daarom in het belang van [minderjarige] om de gecertificeerde instelling als neutrale partij met de voogdij over [minderjarige] te belasten. De gecertificeerde instelling heeft zich, zowel schriftelijk als mondeling ter zitting, bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
de moeder: [de vrouw] geboren op [geboortedag 2] 1992 te [geboorteplaats] ,
over de minderjarige:
-
[minderjarige]geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats] ,
benoemt tot voogd over voormelde minderjarige:
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021 door mr. J.E.M.G. van Wezel, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.