ECLI:NL:RBDHA:2021:12920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/09/590502 / HA RK 20-146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een kind en de gevolgen voor het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige, [voornaam minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1], Kaapverdië. Verzoeker, de wettelijk vertegenwoordiger van het kind, heeft het kind rechtsgeldig erkend in Kaapverdië op 27 augustus 2015. De erkenning is op 11 oktober 2016 geregistreerd in de Nederlandse basisregistratie personen. Verzoeker verkreeg op [datum] 2016 de Nederlandse nationaliteit, maar de rechtbank oordeelde dat [voornaam minderjarige] op het moment van erkenning nog niet de Nederlandse nationaliteit kon verkrijgen, omdat verzoeker op dat moment nog geen Nederlander was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning van het kind van rechtswege in Nederland wordt erkend, maar dat dit niet leidt tot verkrijging van het Nederlanderschap voor [voornaam minderjarige]. De IND heeft het verzoek afgewezen, en de rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is om de IND in de proceskosten te veroordelen. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 20-146
Zaaknummer: C/09/590502
Datum beschikking: 24 november 2021

Beschikking op het op 26 maart 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[Y] ,

verzoeker,
in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010, [geboorteplaats 1] , Kaapverdië,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.S. Sewman te Velp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 1 mei 2020, met bijlage, van de zijde van de IND;
- de brief van 18 juni 2020, met bijlagen, van de zijde van verzoeker;
- de brief van 20 augustus 2020, met bijlagen, van de zijde van verzoeker;
- de brief van 4 november 2020 van de zijde van de IND;
- de brief van 18 december 2020, met bijlagen, van de zijde van verzoeker;
- de brief van 26 januari 2021 van de zijde van de IND;
- de brief van 15 juni 2021, met bijlagen, van de zijde van verzoeker;
- de conclusie van de officier van justitie van 23 augustus 2021.
Op 27 oktober 2021 is de zaak op een videozitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn digitaal verschenen: verzoeker met zijn advocaat alsmede mr. C.M. Meijer namens de IND. De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt thans tot vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1] , Kaapverdië, met veroordeling van de Staat der Nederlanden in de proceskosten, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.
De moeder van [voornaam minderjarige] stemt in met toewijzing van het verzoek.

Feiten

  • [minderjarige 1] (hierna [voornaam minderjarige] ) is geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1] , Kaapverdië.
  • Op het afschrift van geboorteregistratie met nummer [nummer 1] is als moeder van [voornaam minderjarige] opgenomen [X] , 20 jaar oud, ongehuwd en geboren te [geboorteplaats 1] . Er zijn geen vadergegevens opgenomen op deze akte.
  • De moeder van [voornaam minderjarige] is blijkens de overgelegde nationale identiteitskaart van Kaapverdië geboren op [geboortedatum 2] 1989. Zij is in het bezit van de Kaapverdische nationaliteit.
  • Verzoeker heeft op 25 juni 2015 op het Kaapverdische consulaat-generaal in Rotterdam een volmacht gegeven aan de moeder van [voornaam minderjarige] , om bij het bureau van de Burgerlijke Stand van de regio [geboorteplaats 1] , over te gaan tot erkenning van [voornaam minderjarige] door hem.
  • Op eerdergenoemd afschrift met nummer [nummer 1] is later aangetekend dat verzoeker [voornaam minderjarige] op 27 augustus 2015 heeft erkend.
  • Op het uittreksel uit de geboorteakte van [voornaam minderjarige] met nummer [nummer 2] , dat op 20 april 2016 werd afgegeven door de burgerlijke stand te [geboorteplaats 1] , worden [X] en verzoeker vermeld als de ouders van [voornaam minderjarige] . Bij de bijzonderheden wordt in de geboorteakte verwezen naar artikel 104, lid 1, van het Wetboek van de Burgerlijke Stand van Kaapverdië.
  • Het consulaat-generaal van Kaapverdië heeft op 6 februari 2020 schriftelijk verklaard dat verzoeker de moeder van [voornaam minderjarige] op 25 juni 2015 heeft gemachtigd om [voornaam minderjarige] te erkennen en dat vervolgens op grond van artikel 104, lid 1 van het Wetboek van de Burgerlijke Stand van Kaapverdië een nieuwe geboorteakte, met het hiervoor genoemd nummer [nummer 2] , is opgemaakt waarin de erkenning is opgenomen.
Verzoeker verkreeg op [datum] 2016 door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit (KB-nummer [datum] ). In het Koninklijk Besluit is opgenomen dat de minderjarige [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] , Sierra Leone op [geboortedatum 3] 2005, heeft gedeeld in de naturalisatie van verzoeker. [voornaam minderjarige] is niet in het Koninklijk Besluit vermeld en heeft niet in de naturalisatie van verzoeker gedeeld.
- De Kaapverdische erkenning van [voornaam minderjarige] door verzoeker is op 11 oktober 2016 geregistreerd in de Nederlandse basisregistratie personen.

Beoordeling

In geschil is of [voornaam minderjarige] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan.
Verzoeker heeft [voornaam minderjarige] op 27 augustus 2015 naar Kaapverdisch recht erkend. Deze erkenning heeft rechtsgeldig plaatsgevonden en [voornaam minderjarige] was op dat moment nog geen zeven jaar oud, zodat zij op grond van artikel 4, lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) het Nederlanderschap heeft verkregen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de rechtsgevolgen naar Nederlands recht van de erkenning, zo begrijpt de rechtbank, pas intreden door de registratie daarvan in de Nederlandse registers op 11 oktober 2016. Op dat moment had verzoeker de Nederlandse nationaliteit en heeft [voornaam minderjarige] ingevolge artikel 4 lid 2 RWN de Nederlandse nationaliteit verkregen. Verzoeker stelt zich voorts op het standpunt dat, voor zover de rechtbank zou oordelen dat de erkenning heeft plaatsgevonden voordat hem het Nederlanderschap werd verleend, het naturalisatieverzoek al was ingediend voor de erkenning van [voornaam minderjarige] ; de erkenning vlak voor de verkrijging van het Nederlanderschap door verzoeker heeft plaatsgevonden. Het enkele feit dat de erkenning vóór de naturalisatie heeft plaatsgevonden mag niet tot gevolg hebben dat [voornaam minderjarige] het Nederlanderschap niet heeft verkregen. Van verzoeker kon niet worden verwacht dat hij wachtte met de erkenning tot het moment van naturalisatie.
De IND stelt zich op het standpunt dat [voornaam minderjarige] niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Verzoeker heeft [voornaam minderjarige] op 27 augustus 2015 erkend. Deze erkenning wordt op grond van artikel 10:101 in samenhang met artikel 10:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van rechtswege in Nederland erkend. Op 27 augustus 2015 was verzoeker nog niet in het bezit van de Nederlandse nationaliteit, waardoor de erkenning niet leidde tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door [voornaam minderjarige] . Verzoeker is op [datum] 2016 genaturaliseerd. In het Koninklijk Besluit is niet vermeld dat [voornaam minderjarige] heeft gedeeld in de naturalisatie van verzoeker, zodat zij ook niet op grond van artikel 11, lid 1 RWN de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat verzoeker [voornaam minderjarige] op 27 augustus 2015 bij volmacht te Kaapverdië heeft erkend. Evenmin is in geschil dat deze erkenning rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Zoals ook door de IND in zijn standpunt verwoord, wordt deze erkenning ingevolge artikel 10:101 BW, te lezen in samenhang met 10:100 BW, van rechtswege in Nederland erkend vanaf het moment dat deze erkenning heeft plaatsgevonden, dus vanaf 27 augustus 2015. Verzoeker verkreeg op [datum] 2016 de Nederlandse nationaliteit. Dit betekent dat verzoeker nog geen Nederlander was op het moment van de erkenning van [voornaam minderjarige] en dat [voornaam minderjarige] daarom niet de Nederlandse nationaliteit verkreeg door deze erkenning.
De stelling van verzoeker dat de erkenning pas tot stand is gekomen op 11 oktober 2016 door de registratie daarvan in de Nederlandse registers, is rechtens onjuist. Het betrof hier niet een nieuwe erkenning, maar de registratie van de erkenning die in Kaapverdië (rechtsgeldig) had plaatsgevonden. Het is overigens ook niet mogelijk een reeds erkend kind nogmaals te erkennen.
Het verzoek wordt gelet op het voorgaande afgewezen.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de IND in de proceskosten van verzoeker en zal het verzoek daartoe afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, H. Dragtsma en J.T.W. van Ravenstein, rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2021.