Overwegingen
1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1977 en [geboortedatum 2] 1974 en bezitten de Jordaanse nationaliteit.
2. Aan hun asielaanvragen hebben eisers het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft zijn nichtje ([naam 6]) in een naburig dorp betrapt op het zoenen met een andere man dan de man met wie zij getrouwd was. Daarop heeft eiser [naam 6] mee naar zijn huis genomen om met haar over dit voorval te praten. In dit gesprek heeft eiser laten blijken dat zij de traditie en de eer van de familie heeft aangetast, zodat hij genoodzaakt was om haar vader (eisers broer) in te lichten. [naam 6] heeft vervolgens haar kleding kapotgescheurd, haar hoofddoek afgedaan en is naar buiten gerend terwijl zij schreeuwde dat eiser haar had aangerand. Eiser liep vervolgens naar het huis van zijn broer om hem te vertellen wat er was gebeurd. Eisers broer kwam echter al naar buiten en begon met een pistool op eiser te schieten. Eiser wist te ontkomen en kon schuilen bij een overbuurman. Eisers neef en andere familieleden uit de buurt hebben eisers broer tot bedaren gebracht, zijn pistool afgepakt en hem bij de buurman naar binnen gebracht. De buurman heeft de ‘moukhtar’ (stamhoofd) erbij gehaald. De moukhtar heeft geprobeerd om een verzoening tot stand te brengen, maar dat is niet gelukt. Eiser is daardoor volgelvrij verklaard. Daarnaast is eiseres door haar drie broers met de dood bedreigd. Eiser heeft namelijk ook de naam van de familie van eiseres besmeurd. Eiseres moest daarom van eiser scheiden. Als zij dat niet zou doen, zou zij worden doodgeschoten. Eén van haar broers heeft hierbij met een pistool gezwaaid. Toen eisers het huis van de moukhtar probeerden te verlaten werden zij door onbekenden beschoten. Pas in de nacht slaagden zij erin veilig te vertrekken. Eisers zijn vervolgens uitgeweken naar een andere provincie binnen Jordanië. Daar kreeg eiser te horen dat zijn broer zijn huis in brand heeft gestoken. Enkele maanden later hebben eisers het land verlaten.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De gestelde problemen vanwege de beschuldiging door het nichtje van eiser heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht.
4. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eisers voeren aan dat verweerder de relevante elementen van het asielrelaas niet juist heeft vastgesteld omdat niet is onderkend dat zij vrezen voor eerwraak. De rechtbank volgt eisers niet in deze stelling. Verweerder heeft het door eisers bedoelde element geformuleerd als ‘de gestelde problemen vanwege de beschuldiging van eisers nichtje’. Verweerder heeft de stelling van eisers dat zij als gevolg van de beschuldiging aan eisers adres vrezen voor eerwraak, derhalve geïdentificeerd en beoordeeld. Zoals namens eisers ter zitting ook is onderkend, zijn zij door het enkele feit dat verweerder dit element in de besluitvorming anders heeft geformuleerd, niet in hun belangen geschaad.
6. Verder voeren eisers aan dat er geen deugdelijke integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden. Eisers wijzen erop dat verweerder hun verklaringen voornamelijk heeft aangemerkt als ongerijmd. Dit is volgens eisers de lichtste vorm van ongeloofwaardigheid. Verweerder overweegt niet dat de verklaringen van eisers niet gedetailleerd dan wel inconsistent zijn. In samenhang met de door eisers overgelegde documenten is er daarom geen ruimte om het asielrelaas ongeloofwaardig te achten. Ook heeft verweerder de overgelegde tribale schikkingsovereenkomst ten onrechte slechts als sluitstuk van de beoordeling gehanteerd. Eisers verwijzen daarbij naar de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats
7. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft opgemerkt, ziet de door eisers aangehaalde uitspraak op opvolgende asielaanvragen, zodat deze uitspraak in dit geval strikt genomen niet van toepassing is. Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat voldaan is aan de strekking van deze uitspraak, doordat verweerder de door eisers overgelegde overeenkomst niet terzijde heeft geschoven om de enkele reden dat de authenticiteit ervan niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft immers ook inhoudelijke overwegingen aan de overeenkomst gewijd. Verweerder heeft zich daarbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bevreemding wekt dat er een overeenkomst is opgesteld terwijl er geen overeenstemming is bereikt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het document, volgens de Nederlandse vertaling, de titel ‘tribale schikkingsovereenkomst (met verklaring en verplichting)’ draagt, terwijl daarin tevens is opgenomen dat verzoening van de hand is gewezen en dat eiser vanaf dat moment vogelvrij is. Nu verweerder aldus op goede gronden uiteen heeft gezet waarom de inhoud van de overeenkomst volgens hem niet kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dit document onvoldoende op zijn eigen merites heeft beoordeeld.
8. Voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling hanteert verweerder Werkinstructie 2014/10. Daarin geldt als uitgangspunt dat alle relevante omstandigheden van het geval bij de beoordeling van de geloofwaardigheid worden betrokken en in onderlinge samenhang worden gewogen. De werkinstructie onderscheidt diverse interne en externe geloofwaardigheidsindicatoren die als hulpmiddel voor de te verrichten beoordeling kunnen dienen. Uit de werkinstructie blijkt niet dat aan de ene indicator meer gewicht behoort te worden toegekend dan aan de andere. Er is in zijn algemeenheid daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet tot ongeloofwaardigheid van het asielrelaas kan concluderen op de enkele grond dat de afgelegde verklaringen ongerijmd zijn. Wel zal verweerder een dergelijke conclusie steeds van een deugdelijke motivering moeten voorzien en er blijk van moeten geven dat hij ook de andere relevante aspecten in zijn beoordeling heeft betrokken. De rechtbank zal hierna beoordelen of in de besluitvorming aan deze maatstaf is voldaan.
9. Eisers voeren aan dat verweerder hun verklaringen over de gestelde problemen vanwege de beschuldiging van eiser door zijn nichtje ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
10. Verweerder heeft echter niet ten onrechte aan eisers tegengeworpen dat zij ongerijmd hebben verklaard over de door eiser gestelde betrapping van zijn nichtje. Mede gelet op de cultuur in Jordanië heeft verweerder het daarbij vreemd mogen achten dat eisers nichtje in een relatief klein dorp vlakbij haar woonplaats een andere man dan haar echtgenoot heeft omhelsd en gezoend in een voor eenieder toegankelijk gebouw. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij de jongen waarmee zijn nichtje zou hebben gezoend wilde vasthouden om hem te bevragen, maar anderzijds dat hij de jongen heeft laten gaan omdat hij bang zou zijn dat hij haar zou aanvallen.
11. Verder heeft verweerder niet ten onrechte aan eisers tegengeworpen dat zij ongerijmd hebben verklaard over de confrontatie tussen eiser en zijn broer. Verweerder heeft het daarbij vreemd mogen achten dat eisers broer, uitsluitend na het zien van het nichtje in gescheurde kleding en het vermoeden dat eiser daar iets mee te maken heeft, meteen en zonder van eiser zelf te vernemen wat er volgens hem is gebeurd, met een vuurwapen op eiser zou hebben geschoten. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser enerzijds heeft verklaard dat vrouwen in Jordanië direct worden geloofd, maar anderzijds dat de Jordaanse maatschappij een mannelijke maatschappij is waarin de vrouw juist een ondergeschikte positie inneemt.
12. Op dit punt stellen eisers dat verweerder zich onvoldoende heeft vergewist van de positie van de vrouw in tribale kwesties in Jordanië. Ter onderbouwing hiervan wijzen eisers op het rapport ‘Tribal Dispute Resolution and Women’s Access to Justice in
Jordan’ van het WANA Institute van 22 juni 2015 (in het bijzonder de pagina’s 11 en verder). Eisers betogen dat niet de eer van vrouwen, maar de eer van mannen centraal staat in Jordanië. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit niet tot het oordeel dat de hiervoor besproken tegenwerping geen stand kan houden. Immers is in de door eisers aangehaalde passage op pagina 29 van dit rapport juist neergelegd dat de opvatting van de vrouw over vermeend onrecht nadrukkelijk ondergeschikt is aan de gevolgen voor de eer en de maatschappelijke status van hun mannelijke familieleden. Dit is niet in tegenspraak met het uitgangspunt van verweerder dat het niet aannemelijk is dat eisers broer het vuur op eiser zou openen zonder eerst zijn kant van het verhaal te willen horen. Voor zover eisers verder hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft verwezen naar ambtshalve bekende informatie zonder deze informatie te ontsluiten, is ter zitting opgehelderd dat daarmee de openbare landeninformatie is bedoeld waarnaar in de voornemens en de bestreden besluiten ook met bronvermelding is verwezen.
13. Verweerder heeft vervolgens niet ten onrechte aan eisers tegengeworpen dat zij ongerijmd hebben verklaard over de verzoeningspoging door de moukhtar. Verweerder heeft in dat kader mogen meewegen dat niet valt in te zien waarom eiser zich tijdens het gesprek over de verzoeningspoging niet heeft verzet tegen verregaande voorstellen van de moukhtar, gelet op zijn standpunt dat hij onschuldig was. Eisers voeren aan dat eiser geen andere keuze had dan akkoord te gaan omdat zijn broer (en enkele andere mannelijke familieleden) weigerden om tot een verzoening te komen. Verweerder heeft er echter terecht op gewezen dat volgens de verklaringen van eisers ook al sprake was van verregaande voorstellen van de moukhtar voordat duidelijk was dat eisers broers onder geen beding tot een schikking wilden komen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eisers enkele tegenwerpingen over de gestelde verzoeningspoging onbestreden hebben gelaten, zodat deze overeind blijven. Dit betreft de tegenwerping dat niet valt in te zien waarom de moukhtar niet in gesprek wilde gaan met de broers van eiseres en de tegenwerping dat het vreemd is dat eiseres niet op de hoogte is van de inhoud van het gesprek dat aan de verzoeningspoging vooraf is gegaan.
14. Ten slotte heeft verweerder niet ten onrechte aan eisers tegengeworpen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van hun asielrelaas dat zij geen aangifte hebben gedaan bij de Jordaanse autoriteiten. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de Jordaanse autoriteiten zich afzijdig houden van tribale geschilbeslechting en daarom geen bescherming bieden. Dit vindt namelijk geen weerslag in de door verweerder aangehaalde landeninformatie van de
Immigration and Refugee Board of Canada, noch in de informatie die door eisers zelf is aangehaald waaruit blijkt dat de Jordaanse autoriteiten wel degelijk optreden tegen (dreigend) tribaal geweld en mogelijke slachtoffers ook beschermen.Het document dat eisers na sluiting van het onderzoek aan de rechtbank hebben toegezonden maakt dat niet anders. Voor zover eisers al moeten worden gevolgd in hun stelling dat daaruit blijkt dat tegen eiser op 8 november 2019 een arrestatiebevel is uitgevaardigd, vermeldt dit document niets over de tegen eiser gerezen verdenking. Het document bevestigt dus niet de stelling van eisers dat tegen eiser aangifte is gedaan van aanranding van zijn nichtje. Bovendien heeft eiser tijdens het nader gehoor op 5 november 2020 nog verklaard dat hij niet denkt dat er aangifte tegen hem is gedaan.Het door eisers overgelegde document kan daarom vooralsnog niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van hun asielrelaas. De rechtbank zal het onderzoek niet heropenen.
15. Ook heeft verweerder niet ten onrechte aan eisers tegengeworpen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van hun asielrelaas dat zij ook na de gestelde gebeurtenissen nog enkele maanden in Jordanië zijn gebleven. De stellingen van eisers dat zij in deze periode ondergedoken hebben gezeten en behoedzaam te werk hebben moeten gaan bij het aanvragen van visa, is niet terug te vinden is het verslag van het nader gehoor van eisers. Daarnaast is in beroep niet bestreden dat de verklaringen van eisers over het in brand steken van hun huis niet zijn geconcretiseerd en slechts berusten op verklaringen uit de tweede hand.
16. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de door eisers gestelde problemen vanwege de beschuldiging van eiser door zijn nichtje niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De asielaanvragen van eisers zijn dan ook terecht afgewezen.
17. De beroepen zijn ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.