ECLI:NL:RBDHA:2021:12782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
NL20.17832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel wegens kennelijk ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.A. Welling, had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, nadat zijn aanvraag op 2 oktober 2020 als kennelijk ongegrond was afgewezen. Tijdens de zitting op 16 oktober 2020, die via Skype plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan waarin verweerder de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

In de tussenuitspraak werd vastgesteld dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over problemen met zijn ooms niet geloofwaardig waren. De rechtbank benadrukte dat het niet aan haar was om terug te komen op eerder gegeven oordelen, tenzij in uitzonderlijke gevallen. Na de aanvullende beschikking van verweerder, waarin het gebrek werd hersteld, oordeelde de rechtbank dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond gerechtvaardigd was. De rechtbank vond dat verweerder voldoende had aangetoond dat de moord op de ouders van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen met de ooms ongeloofwaardig waren.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de motivering van de problemen met de ooms betrof, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiser kreeg een proceskostenvergoeding van € 801,- toegewezen. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17832
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.A. Welling),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. V. Ilic).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 16 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en M. Chaker als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij mondelinge tussenuitspraak van 16 oktober 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzending van het proces- verbaal van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende beschikking ingediend. Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 20111 en 15 augustus 20122.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het element ‘problemen met de ooms’ niet geloofwaardig is. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zonder nadere motivering niet kan worden uitgesloten dat eiser met zijn verklaringen kan hebben bedoeld te zeggen dat sprake is van een machtiging van eiser aan zijn ooms en/of dat eiser geen documenten heeft die zijn asielrelaas op dit punt onderbouwen. Verder is zonder nadere motivering onvoldoende inzichtelijk of verweerder het geloofwaardig acht dat de ooms hebben gezegd dat eiser niet naar Spanje mocht en zo ja, wanneer dat dan zou zijn gezegd.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in zijn aanvullende beschikking op het standpunt heeft kunnen stellen dat omdat de moord op/dood van eisers ouders en de bedreigingen van eiser ongeloofwaardig zijn, geen geloof kan worden gehecht aan de gestelde problemen met de ooms naar aanleiding van de moord op/dood van de ouders. Immers, nu de moord op/dood van de ouders niet kan worden gevolgd, valt niet in te zien dat de ooms het huis zouden afpakken van eiser. Gelet hierop heeft de gestelde waarschuwing door de ooms voor de moordenaars in Spanje ook niet kunnen plaatsvinden. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het moment waarop hij bij zijn ooms zou zijn gaan wonen (in 2017 of in 2018) en heeft het bevreemdingweekend kunnen vinden dat eiser niet eenduidig kan verklaren over een dergelijke ingrijpende gebeurtenis.
4. Met deze aanvullende motivering heeft verweerder het geconstateerde gebrek reeds hersteld. De andere overwegingen in de aanvullende beschikking behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas ongeloofwaardig heeft mogen achten en eisers asielaanvraag heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond.
5. Hetgeen eiser hier in zijn zienswijze tegen in heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan eiser heeft gesteld, bestaat er een directe link tussen de gestelde moord op/dood van zijn ouders, de verhuizing naar zijn ooms en de afgifte van de machtiging en de overige daarmee samenhangende feiten en omstandigheden. Omdat de moord op/dood van eisers ouders ongeloofwaardig is bevonden, heeft verweerder de daaruit volgende gebeurtenissen eveneens ongeloofwaardig mogen achten. Dat verweerder niet eerder heeft tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het jaar waarin hij bij zijn ooms zou zijn gaan wonen, maakt geen verschil. Verweerder moest op dit punt een aanvullende motivering geven en heeft daarom eisers asielrelaas opnieuw tegen het licht mogen houden.
6. Verweerder heeft zich daarnaast voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat Algerije in het algemeen een veilig land van herkomst is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat er, indien zich problemen voordoen in Algerije, voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten van Algerije in te roepen.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de motivering van het
element ‘problemen met de ooms’. Nu verweerder in zijn aanvullende beschikking het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1,5 punten op (1 punt voor het beroepschrift en 0,5 punt voor de aanvullende zienswijze). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 801,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op het element ‘problemen met de
ooms’;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 801,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
01 februari 2021

Documentcode: [documentcode]