ECLI:NL:RBDHA:2021:12761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
C-09-599434-HA ZA 20-896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis met betrekking tot toedeling woning en financiële afwikkeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 november 2021 een mondeling vonnis uitgesproken in een verzetprocedure. De vrouw, eiseres in de hoofdzaak, had eerder een verstekvonnis verkregen waarbij de woning aan haar was toegedeeld. De man, die in het buitenland verbleef en niet op de eerdere zitting was verschenen, heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis. De rechtbank oordeelde dat het verzet van de man niet-ontvankelijk was, omdat hij niet voldeed aan de eisen van artikel 3:301 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verzettermijn was verstreken en de man had zijn verzet niet ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. De rechtbank bekrachtigde het verstekvonnis voor het overige en veroordeelde de man in de proceskosten van de vrouw, die op € 1.390,00 werden begroot.

De procedure begon toen de vrouw in 2008 een rechtszaak aanspande om de woning en de bijbehorende kapitaalverzekering aan haar toe te delen, nadat de man naar het buitenland was vertrokken. De man had geen verweer gevoerd en het verstekvonnis werd in 2009 aan hem betekend. De vrouw had de woning in 2016 verkocht, maar de man stelde dat hij financieel benadeeld was door het verstekvonnis. De rechtbank oordeelde echter dat de vrouw correct had gehandeld en dat de man geen recht had op de door hem gevorderde aanpassingen. De rechtbank concludeerde dat de man geen belang had bij het overleggen van aanvullende stukken, omdat hij deze al in zijn bezit had. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om tijdig en correct te reageren in juridische procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op de toedeling van registergoederen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/599434 / HA ZA 20-896
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 19 november 2021
in de zaak van
[de vrouw]te [plaats 1] ,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. M.V. Scheffer te Utrecht,
tegen
[de man]te [plaats 2] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A. Leibbrand te Heerhugowaard.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de verzetdagvaarding van 19 mei 2020, tevens houdende een eis in reconventie, met producties 1 tot en met 9;
  • het vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank van 10 september 2020, waarin de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard van de vordering kennis te nemen en de zaak heeft verwezen naar team handel;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte uitlaten met producties 1 tot en met 9;
  • het tussenvonnis van 9 juni 2021, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de mondeling behandeling van 19 november 2021 waarbij zijn verschenen:
 de vrouw in persoon, bijgestaan door haar advocaat,
 de advocaat van de man. De man is zonder bericht niet verschenen.
1.2.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Er is een apart proces-verbaal opgemaakt van wat op de zitting is besproken.
2. De beslissing
De rechtbank:
in conventie en in reconventie
2.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in het verzet voor zover dat betrekking heeft op de toedeling van de woning aan de vrouw (de vorderingen die zijn genoemd in de aan het verstekvonnis gehechte inleidende dagvaarding onder I.1 en II);
2.2.
bekrachtigt het verstekvonnis voor het overige;
2.3.
veroordeelt de man in de kosten van de procedure, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 1.390,00.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Waar gaat deze zaak over?
3.2.
Partijen hebben een relatie gehad. In 2004 zijn zij samen de eigenaar geworden van een woning aan de [adres] (hierna: de woning). Zij hebben daarvoor een hypothecaire geldlening afgesloten. Aan het spaargedeelte van deze lening is een kapitaalverzekering verbonden. Ook hadden partijen een flexibel krediet op beider naam staan.
3.3.
In 2006 is de man voor lange tijd naar het buitenland vertrokken. Hij was tijdens zijn verblijf in het buitenland voor de vrouw niet bereikbaar.
3.4.
De vrouw is in augustus 2008 bij deze rechtbank een procedure begonnen, waarin zij – kort gezegd – heeft gevorderd
dat de woning en de kapitaalverzekering aan haar zouden worden toegedeeld;
onder de verplichting de hypothecaire lening en het flexibel krediet voor haar rekening te nemen;
dat de door de man aan de vrouw te betalen overbedelingsvordering zou worden vastgesteld op € 18.917,30;
dat de man zou worden veroordeeld mee te werken aan de levering van de woning, met bepaling dat het vonnis van de rechtbank in de plaats zou treden van die medewerking, als de man niet aan de veroordeling zou voldoen.
3.5.
De man is in die procedure niet verschenen en hij heeft geen verweer gevoerd. Tegen hem is verstek verleend en de vorderingen van de vrouw zijn bij (verstek)vonnis van 28 januari 2009 toegewezen (in de zaak met zaak- en rolnummer 324790 / HA ZA 08-3873).
3.6.
Omdat de man in die periode nog altijd in het buitenland verbleef en geen woon- of verblijfplaats van hem bekend was, heeft de vrouw het verstekvonnis bij exploot van 23 februari 2009 openbaar aan de man laten betekenen. Ook is een publicatie daarvan geplaatst in het Algemeen Dagblad.
3.7.
Op 11 december 2009 heeft het Kadaster het verstekvonnis ingeschreven op verzoek van de notaris, die heeft verklaard dat de man – ondanks dat hij daartoe was opgeroepen – niet heeft meegewerkt aan de levering. Daarmee is de woning aan de vrouw geleverd. Ook heeft de vrouw de hypothecaire lening, de kapitaalverzekering en het flexibel krediet op haar naam laten zetten en de man laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
3.8.
De vrouw heeft de woning in 2016 (met verlies) verkocht.
Wat wil de man?
3.9.
In deze (verzet)procedure vordert de man dat het verstekvonnis wordt vernietigd. Hij vordert ook
dat de oorspronkelijke vorderingen van de vrouw worden afgewezen;
dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een nader te bepalen waarde;
dat de waarde van de kapitaalverzekering bij helfte wordt gedeeld;
dat de vrouw de hypothecaire geldlening voor haar rekening moet nemen en dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen;
dat het flexibel krediet aan de vrouw wordt toegedeeld;
dat de vrouw wordt veroordeeld de dagvaarding met producties en het samenlevingscontract aan de man over te leggen, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag;
de proceskosten te compenseren.
De man heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van verzet
3.10.
De man heeft echter voor een deel van zijn vorderingen niet voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van verzet, en wel om twee redenen.
3.11.
In het verstekvonnis is bepaald dat het vonnis zo nodig in de plaats zou treden van de medewerking van de man, die nodig was om de woning aan de vrouw te leveren. Dit is een bepaling op grond van artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het verstekvonnis is ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het ten uitvoer kon worden gelegd, ook als er een rechtsmiddel zou worden ingesteld.
3.12.
Als de rechter in verband met de levering van een registergoed (zoals een woning) een uitspraak heeft gedaan op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW, geldt er voor het instellen van verzet een bijzondere voorwaarde. Die voorwaarde staat genoemd in artikel 3:301 lid 2 BW:
het verzet moet binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister als bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
waarbij geldt dat de verzettermijn (in afwijking van artikel 143 Rv) begint te lopen vanaf de betekening van het vonnis aan de veroordeelde, ook als de betekening niet aan hem in persoon is gedaan.
3.13.
De voorwaarde van art. 3:301 lid 2 BW geldt in verband met de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. Als gevolg van deze bepaling kan de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, bij de afgifte van de in art. 25 Kadasterwet bedoelde verklaring dat geen rechtsmiddel is ingesteld, afgaan op het rechtsmiddelenregister. Dit is ook van belang als de in te schrijven uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
3.14.
De rechter moet ambtshalve nagaan of aan het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW is voldaan. Is dat niet het geval, dan is het verzet niet-ontvankelijk. Ook bevat artikel 3:301 lid 2 BW een afwijkende termijn voor het verzet. Anders dan in artikel 143 Rv is bepaald, begint op grond van artikel 3:301 lid 2 BW de verzettermijn van vier weken te lopen vanaf het moment van betekening, ook als dat niet een betekening in persoon is geweest.
3.15.
Het verstekvonnis is op 23 februari 2009 openbaar aan de man betekend. Op dat moment is dus de verzettermijn van vier weken als bedoeld in artikel 3:301 lid 2 BW gaan lopen. Deze termijn was dus lang en breed verstreken, toen de man op 19 mei 2020 zijn verzetdagvaarding uitbracht.
Daarbij komt nog dat de man het verzet niet heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Daarmee is niet aan de eis van artikel 3:301 lid 2 BW voldaan.
3.16.
Een niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 3:301 lid 2 BW heeft alleen betrekking op de klachten die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat in de plaats treedt van de medewerking aan de levering. Dat geldt hier voor de klacht van de man die ziet op de toedeling van de woning (genoemd in 3.9 onder ii). Dat betekent dat dit gedeelte van het verzet niet-ontvankelijk is.
Financiële afwikkeling
3.17.
De man stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat hij in het verstekvonnis financieel benadeeld is. Hij stelt (zo begrijpt althans de rechtbank) dat de rechtbank in het verstekvonnis niet is uitgegaan van de juiste waarde van de hypothecaire lening, het flexibel krediet en van de kapitaalverzekering. De rechtbank is het niet met de man eens. Uit de stukken die de vrouw bij de inleidende dagvaarding van 13 augustus 2008 heeft gevoegd, blijkt dat zij de woning in maart 2008 heeft laten taxeren. Zij heeft gevorderd dat de woning voor de getaxeerde waarde aan haar wordt toegedeeld. Ook bevinden zich bij die dagvaarding een overzicht van de hypothecaire lening, een overzicht waaruit de waarde van de kapitaalverzekering per 1 januari 2008 blijkt en een bankafschrift met daarop de stand van het flexibel krediet per eind mei 2008. De vrouw heeft vervolgens de door de man te betalen overbedelingsvordering exact berekend. Die vordering is in het verstekvonnis toegewezen. Uit niets blijkt dan ook dat het verstekvonnis onjuist is, omdat de overbedelingsvordering daarin onjuist is bepaald.
Vordering tot het overleggen van stukken
3.18.
Ter zitting heeft de advocaat van de man gezegd dat de man inmiddels beschikt over de door hem gevraagde inleidende dagvaarding met producties. Ook heeft hij niet langer behoefte aan het gevorderde samenlevingscontract, omdat partijen zo’n contract niet hadden. Wel heeft de advocaat van de man te kennen gegeven dat de man graag nog overzichten wil ontvangen van de openstaande hypotheekschuld, de omvang van het krediet en de waarde van de hypotheekverzekering. Omdat die stukken al bij de inleidende dagvaarding van de vrouw zaten en de man die dus in zijn bezit heeft, heeft de man er geen belang bij die stukken nog een keer te krijgen. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Overweging ten overvloede
3.19.
De man voelt zich kennelijk door het verstekvonnis benadeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is eerder sprake van het tegendeel. Als de vrouw niet in 2008 actie had ondernomen, zou de woning op dat moment niet verdeeld zijn. De man had dan moeten blijven bijdragen in de eigenaarslasten en zou waarschijnlijk ook hebben moeten meedelen in het verlies bij verkoop van de woning. Die kosten zijn de man bespaard door de handelwijze van de vrouw.
Proceskosten
3.20.
De rechtbank zal de man veroordelen in de proceskosten van de vrouw. Niet alleen heeft hij het verzet ten dele te laat ingesteld en niet ingeschreven, maar ook inhoudelijk krijgt de man geen gelijk. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals in zaken tussen ex-partners vaak wel gebeurt, de proceskosten te compenseren.
3.21.
De proceskosten van de vrouw worden begroot op € 1.390 (€ 304 aan griffierecht en € 1.086 aan salaris advocaat (2 punten x € 543).
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J. Brandt, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 19 november 2021.
WAARVAN PROCES-VERBAAL

Voetnoten

1.type:1366