In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 november 2021 een mondeling vonnis uitgesproken in een verzetprocedure. De vrouw, eiseres in de hoofdzaak, had eerder een verstekvonnis verkregen waarbij de woning aan haar was toegedeeld. De man, die in het buitenland verbleef en niet op de eerdere zitting was verschenen, heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis. De rechtbank oordeelde dat het verzet van de man niet-ontvankelijk was, omdat hij niet voldeed aan de eisen van artikel 3:301 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verzettermijn was verstreken en de man had zijn verzet niet ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. De rechtbank bekrachtigde het verstekvonnis voor het overige en veroordeelde de man in de proceskosten van de vrouw, die op € 1.390,00 werden begroot.
De procedure begon toen de vrouw in 2008 een rechtszaak aanspande om de woning en de bijbehorende kapitaalverzekering aan haar toe te delen, nadat de man naar het buitenland was vertrokken. De man had geen verweer gevoerd en het verstekvonnis werd in 2009 aan hem betekend. De vrouw had de woning in 2016 verkocht, maar de man stelde dat hij financieel benadeeld was door het verstekvonnis. De rechtbank oordeelde echter dat de vrouw correct had gehandeld en dat de man geen recht had op de door hem gevorderde aanpassingen. De rechtbank concludeerde dat de man geen belang had bij het overleggen van aanvullende stukken, omdat hij deze al in zijn bezit had. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om tijdig en correct te reageren in juridische procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op de toedeling van registergoederen.