ECLI:NL:RBDHA:2021:12693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
NL20.20898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling asielaanvraag en inreisverbod van Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Marokkaanse eiser voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, die zich had bekeerd tot het christendom, had op 31 januari 2020 een asielaanvraag ingediend, maar zijn aanvraag werd op 27 november 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 23 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken, wat heeft geleid tot de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag en de oplegging van een inreisverbod voor de duur van twee jaar.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de buiten behandelingstelling ontvankelijk verklaard, maar oordeelde dat de eiser geen verschoonbare redenen had aangedragen voor zijn vertrek uit Nederland. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd had waarom het inreisverbod voor twee jaar werd opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eiser niet slaagden en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het vreemdelingentoezicht en de verantwoordelijkheden van de eiser in het asielproces.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.20898
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. S.N. Ali),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [1993] . Hij heeft op 31 januari 2020 een asielaanvraag ingediend. De reden daarvoor is dat hij is bekeerd tot het christendom en dat hij in verband daarmee problemen heeft ondervonden in Marokko.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag bij het bestreden besluit buiten behandeling gesteld1. Uit informatie van het COA2 is namelijk gebleken dat eiser op 23 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Verder heeft verweerder bij het bestreden besluit aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Ontvankelijkheid
3. De rechtbank stelt voorop dat eisers beroep tegen het bestreden besluit ontvankelijk is. De gemachtigde van eiser heeft namelijk bij brief van 5 januari 2021 laten weten dat zij in contact staat met eiser en dat eiser zijn asielprocedure wilt voortzetten. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling3 blijkt dat in deze omstandigheden niet aan eiser kan worden tegengeworpen dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland4.
Buitenbehandelingstelling asielaanvraag
4. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij zich niet kan verenigen met de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag. Hij heeft belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn aanvraag. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser aangevoerd dat hij legitieme redenen had om Nederland (tijdelijk) te verlaten. Zo voelde hij zich onveilig in het asielzoekerscentrum waar hij was gehuisvest. Ook heeft hij aangevoerd geen vertrouwen in de procedure te hebben. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat verweerder al twee keer een beslissing heeft genomen op zijn aanvraag en dat verweerder beide beslissingen nadien weer heeft ingetrokken. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij is getraumatiseerd doordat verweerder hem in vreemdelingenbewaring had gesteld. Hij heeft aangevoerd dat hij naar Nederland wil terugkeren, als verweerder hem de garantie biedt dat hij bij terugkomst niet in vreemdelingenbewaring zal worden geplaatst.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen verschoonbare redenen heeft aangedragen om zich aan het vreemdelingentoezicht te onttrekken.
Hiertoe heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het op eisers weg had gelegen om melding te maken van de problemen die hij in het asielzoekerscentrum ondervond. Als eiser dit gedaan had, dan had mogelijk naar een oplossing kunnen worden gezocht.
Dat verweerder tot twee keer toe een beslissing op de asielaanvraag van eiser heeft ingetrokken, leidt begrijpelijkerwijs tot onzekerheid bij eiser. De intrekkingen door verweerder en de onzekerheid bij eiser rechtvaardigen evenwel op zich niet de opvatting van eiser dat hem verder geen zorgvuldige asielprocedure te wachten stond.
Ten slotte geldt dat eiser zijn stelling omtrent zijn trauma niet nader heeft onderbouwd.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat verweerder eisers redenen om zich aan het vreemdelingentoezicht te onttrekken terecht ontoereikend heeft geacht. De beroepsgronden op dit onderdeel falen dus.
Inreisverbod
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
7. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Verweerder heeft bij het bestreden besluit besloten dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten5. Verweerder was daarom in beginsel verplicht om aan eiser een inreisverbod op te leggen6. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat niet is gebleken van humanitaire of andere redenen om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Evenmin is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden om het inreisverbod voor een kortere duur dan twee jaar op te leggen. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat humanitaire redenen of bijzondere omstandigheden zijn gelegen in de omstandigheden dat hij zich onveilig voelde, dat verweerder eerdere besluiten op zijn asielaanvraag heeft ingetrokken en dat hij een trauma heeft, verwijst de rechtbank naar wat zij onder 5 heeft geoordeeld. Ten slotte kunnen ook de asielgerelateerde stellingen eiser niet baten. Verweerder heeft deze stellingen immers niet kunnen beoordelen, omdat eiser zich niet beschikbaar heeft gehouden voor de asielprocedure.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
5 Artikel 62 van de Vw, in samenhang met artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder b en f, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
De uitspraak is uitgesproken op:
25 januari 2021
25 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.