ECLI:NL:RBDHA:2021:12653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
SGR 21/1697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerplaats na herroeping primair besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats (GPP) door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had aanvankelijk een GPP toegewezen gekregen, maar in een later besluit werd deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser over een parkeerplaats op eigen terrein beschikt, wat in strijd is met de beleidsregels voor de toekenning van een GPP. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 januari 2021, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard en het bezwaar van derde-partijen gegrond werd verklaard. Tijdens de zitting is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag van eiser in redelijkheid kon plaatsvinden, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van een GPP. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser weliswaar over een geldige gehandicaptenparkeerkaart beschikt, maar dat hij ook de beschikking heeft over een parkeerplaats op eigen terrein, wat volgens de beleidsregels een vereiste is voor de toekenning van een GPP. De rechtbank heeft verder overwogen dat de omstandigheden van eiser niet zodanig waren dat er aanleiding was om af te wijken van de beleidsregels. Eiser heeft geen objectieve en verifieerbare medische stukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1697
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D. Khougiani).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
1.
[derde-partij 1], te [woonplaats] ,
2.
[derde-partij 2], te [woonplaats] , en
3.
[derde-partij 3], te [woonplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 19 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een gehandicaptenparkeerplaats (GPP) toegewezen.
In het besluit van 27 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het bezwaar van derde-partijen tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit herroepen en de aanvraag van eiser alsnog afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook zijn [derde-partij 1] en [derde-partij 3] verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Deze zaak heeft betrekking op de in het bestreden besluit alsnog afgewezen aanvraag van eiser om een GPP, nadat verweerder deze in het primaire besluit aan eiser had toegewezen. Verweerder heeft daaraan – onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften – ten grondslag gelegd dat eiser niet aan alle voorwaarden voor toekenning van een GPP voldoet. Volgens verweerder heeft eiser de beschikking over een parkeerplaats op eigen terrein (POET) en beschikt hij niet over een geldige gehandicaptenparkeerkaart (GPK).
3. De rechtbank stelt ten eerste vast dat eiser wel degelijk over een geldige GPK beschikt, zodat verweerder dit niet aan de afwijzing ten grondslag kon leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder de aanvraag alsnog in redelijkheid kon afwijzen omdat eiser de beschikking heeft over een POET. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.1.
Verweerder hanteert bij zijn besluitvorming over gehandicaptenparkeerplaatsen ten behoeve van bestuurders de Beleidsregels gehandicaptenparkeren 2012 (de Beleidsregels). Op grond van artikel 1.3 van de Beleidsregels is voor toekenning van een individuele gehandicaptenparkeerplaats vereist dat de aanvrager niet de beschikking heeft over een POET. Op grond van artikel 5.1 en 5.2 de Beleidsregels wordt onder een POET verstaan een parkeerplaats op eigen terrein waarover de aanvrager beschikt dan wel kan beschikken op grond van eigendom, erfpacht, huur of in gebruik gegeven aan de aanvrager. Deze parkeerplaats moet kunnen worden bereikt via een doorgang of toegang die minimaal 2.30 meter breed is en dient ten minste 2.50 meter breed en 6.00 meter lang te zijn.
Ingevolge artikel 8.1 van de Beleidsregels kan ten gunste van de aanvrager van de Beleidsregels worden afgeweken in gevallen waarin de toepassing van deze beleidsregels tot bijzondere hardheid leidt.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn tuin over een parkeerplaats beschikt, welke toegankelijk is middels een poort. De parkeerplaats en de bijbehorende poort voldoen aan de afmetingen uit de Beleidsregels. Eiser heeft aldus de beschikking over een POET. Eisers enkele stelling dat de parkeerplaats te krap is om zijn auto daar te parkeren, dan wel dat hij niet in staat is om de poort van de tuin te openen of deze sneeuwvrij te maken, leidt zonder onderbouwing met objectieve en verifieerbare (medische) stukken niet tot een ander oordeel. Dat de parkeerplaats niet zou voldoen aan de parkeernormen voor invaliden uit de Nota Parkeernormen, leidt evenmin tot een ander oordeel omdat de Nota Parkeernormen ziet op publieke parkeerplaatsen en het hier gaat om de vraag of eiser een parkeerplaats heeft op eigen terrein die aan de in de Beleidsregels gestelde afmetingen voldoet. Dat is het geval. Op grond van artikel 1.3 van de Beleidsregels heeft verweerder de aanvraag van eiser dan ook in redelijkheid kunnen afwijzen.
3.3.
In hetgeen eiser betoogt ziet de rechtbank geen grond om tot het oordeel te komen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen omstandigheden zijn die nopen tot toepassing van artikel 8.1 van de Beleidsregels. Van eiser mag namelijk worden verlangd dat hij zijn auto in zijn tuin parkeert, nu hij daar over een POET beschikt. Van discriminatie of een onrechtmatige inbreuk op het privéleven omdat eiser als enige zijn tuin moet gebruiken om zijn auto te parkeren en andere bewoners in de straat daartoe niet zijn gehouden, is niet gebleken. Daartoe is van belang dat uit de koopakte in het dossier volgt dat eiser is gehouden een parkeerplaats op eigen grond te onderhouden. Eiser heeft door de koopakte te aanvaarden er dus zelf voor gekozen om deze verplichting aan te gaan. De rechtbank heeft voorts begrepen dat een dergelijke verplichting voor alle omwonenden geldt. Eiser wordt aldus niet anders behandeld dan zijn buren. Dat (ook) de omwonenden zich niet aan deze verplichting uit hun eigen koopakten houden door geen parkeerplaats in hun tuin onderhouden, doet daar niet aan af. Tot slot is de omstandigheid dat de parkeerdruk in de omgeving door toekenning van de GPP niet zou toenemen, niet van belang nu eiser over een POET kan beschikken en daarom niet aan de voorwaarden voor toekenning van een GPP voldoet.
4. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel leidt niet tot een ander oordeel. Ter zitting hebben zowel eiser als verweerder bevestigd dat aan eiser niet eerder een GPP is verstrekt. Van toezeggingen of andere uitlatingen, dan wel gedragingen van verweerder waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat verweerder aan hem een GPP zou verstrekken, is dan ook niet gebleken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Partijen zullen een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak ontvangen.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2021 door
mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr.D.W.A. van Weert, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.