In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats (GPP) door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had aanvankelijk een GPP toegewezen gekregen, maar in een later besluit werd deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser over een parkeerplaats op eigen terrein beschikt, wat in strijd is met de beleidsregels voor de toekenning van een GPP. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 januari 2021, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard en het bezwaar van derde-partijen gegrond werd verklaard. Tijdens de zitting is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag van eiser in redelijkheid kon plaatsvinden, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van een GPP. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser weliswaar over een geldige gehandicaptenparkeerkaart beschikt, maar dat hij ook de beschikking heeft over een parkeerplaats op eigen terrein, wat volgens de beleidsregels een vereiste is voor de toekenning van een GPP. De rechtbank heeft verder overwogen dat de omstandigheden van eiser niet zodanig waren dat er aanleiding was om af te wijken van de beleidsregels. Eiser heeft geen objectieve en verifieerbare medische stukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.