In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 november 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de rechter, ingediend door verzoekster op 11 oktober 2021. Het wrakingsverzoek was gegrond op feiten en omstandigheden die zich tijdens een zitting op 27 of 28 september 2021 hebben voorgedaan. Verzoekster stelde dat de rechter niet onpartijdig was geweest tijdens de behandeling van haar zaak, waarin voorlopige voorzieningen werden gevraagd met betrekking tot de zorg voor de kinderen en alimentatie. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking te laat was ingediend, aangezien het verzoek dertien of veertien dagen na de zitting was ingediend. De door verzoekster aangevoerde omstandigheden waren onvoldoende om dit tijdsverloop te rechtvaardigen, vooral gezien het spoedeisende karakter van de procedure. De wrakingskamer verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek en bepaalde dat de behandeling van de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.