ECLI:NL:RBDHA:2021:12630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
09/253240-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van paspoort en afpersing in woning met geweld

Op 17 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 26 april 2020 samen met een medeverdachte de woning van het slachtoffer betrad. De verdachte heeft het paspoort van het slachtoffer weggenomen en hem gedwongen om de sleutels van de woning af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van het paspoort en afpersing van de sleutels, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder het gebruik van een mes en het meermalen slaan van het slachtoffer, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 2.216,61 aan schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-253240-20
Datum uitspraak: 17 november 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] (Suriname),
BRP-adres: [adres] Amsterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. van Bennekom naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 april 2020 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een paspoort, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de woning waar die [slachtoffer] verbleef (tegen diens wil) te betreden en/of
- een (kartel-)mes te pakken uit de keuken en/of bij de hand te houden en/of
- bozig en/of agressief te praten tegen die [slachtoffer] en/of
- te voorkomen dat die [slachtoffer] zich vrij door de woning kon bewegen en/of
- te worstelen met die [slachtoffer] en/of hem bij de nek te pakken en/of
- die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
2
hij op of omstreeks 26 april 2020 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van sleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde toebehoorde, door
- de woning waar die [slachtoffer] verbleef (tegen diens wil) te betreden en/of
- een (kartel-)mes te pakken uit de keuken en/of bij de hand te houden en/of
- bozig en/of agressief te praten tegen die [slachtoffer] en/of
- te voorkomen dat die [slachtoffer] zich vrij door de woning kon bewegen en/of
- te worstelen met die [slachtoffer] en/of hem bij de nek te pakken en/of
- die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd te slaan en/of te stompen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 26 april 2020 bevond aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zich in de woning van zijn (toenmalige) vriendin aan het [adres1] te Leiden. Omstreeks 16:50 uur stonden (naar later bleek) de verdachte en [medeverdachte] voor de deur. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij de woning binnen zijn gekomen en dat daar vervolgens een incident heeft plaatsgevonden, waarbij hij is mishandeld en bedreigd en waarbij goederen zijn meegenomen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen dat de verdachte zich (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander) schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - diefstal met geweld van een paspoort (feit 1) en aan afpersing van sleutels (feit 2).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna, waar relevant, nader ingegaan.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
[slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte en [medeverdachte] achter [slachtoffer] aan de woning in zijn gelopen, dat de verdachte uit een keukenla een vleesmes pakte, door de woning liep en vervolgens het paspoort van [slachtoffer] in zijn zak stak. [slachtoffer] is naar boven gelopen om weg te gaan, waarna boven aan de trap een worsteling ontstond met de verdachte en zij beiden van de trap zijn gevallen. Eenmaal beneden hebben de verdachte en [medeverdachte] [slachtoffer] meerdere keren geslagen en gestompt, aldus [slachtoffer] .
De verdachte heeft verklaard dat hij naar de betreffende woning ging om met zijn vriendin te praten en dat hij vervolgens - tot zijn verbazing - [slachtoffer] aantrof. De verdachte heeft verklaard dat het juist is dat hij het paspoort van [slachtoffer] in zijn zak heeft gedaan en dat hij na een worsteling met [slachtoffer] van de trap is gevallen, maar hij ontkent het toepassen van geweld en het dreigen met een mes. Hij ontkent eveneens het meenemen van de sleutels.
Gelet op de inhoud van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte en [slachtoffer] in een worsteling zijn geraakt en van de trap zijn gevallen. De rechtbank acht het aannemelijk dat [slachtoffer] daardoor letsel heeft bekomen. De striemen in de nek van [slachtoffer] kunnen echter, gelet op de plaats waar zij zich bevinden, niet zijn veroorzaakt door de val van de trap. Deze moeten op andere wijze zijn ontstaan. Op grond van de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van de verdachte dat hij en [slachtoffer] elkaar hebben geduwd, getrokken en vastgepakt, concludeert de rechtbank dat de verdachte [slachtoffer] bij zijn nek moet hebben vastgepakt, waardoor [slachtoffer] dit letsel in zijn nek heeft bekomen.
Dat de verdachte en zijn medeverdachten vervolgens rustig met [slachtoffer] zouden hebben gepraat terwijl [slachtoffer] op een stoel zat, acht de rechtbank niet aannemelijk. Toen de politie hem na het incident sprak, was [slachtoffer] verward, praatte hij in zichzelf, moest hij lang nadenken op vragen die werden gesteld, had hij een trillende onderlip en betraande ogen. Daaruit leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] angstig en overstuur was, wat niet past bij het scenario van de verdachte dat de ontmoeting tussen hen eindigde met rustig praten op een stoel en dat [slachtoffer] zelf weg had kunnen gaan als hij dat had gewild. De rechtbank acht daarom eveneens bewezen dat de verdachte op agressieve wijze tegen [slachtoffer] heeft gepraat, waarbij [slachtoffer] op een stoel moest gaan zitten en zich niet vrij door de woning kon bewegen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een mes uit de keuken heeft gepakt, nu de verklaring van [slachtoffer] op dit punt geen steun vindt in de overige verklaringen en er geen forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Ook dat verdachte [slachtoffer] (meermalen) heeft geslagen of gestompt acht de rechtbank niet bewezen, nu alleen [slachtoffer] hierover verklaart en het geconstateerde letsel ook kan zijn veroorzaakt door de val van de trap.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte – zonder toestemming van [slachtoffer] – diens paspoort heeft meegenomen. De verdachte heeft op dit onderdeel een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de hierboven beschreven geweldshandelingen hebben plaatsgevonden met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken dan wel om bij betrapping op heterdaad hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren. Het is in tegendeel aannemelijk dat de verdachte het paspoort eenvoudig in de kamer zag liggen en het “omdat het kon” in zijn zak stak.
De rechtbank concludeert dan ook dat voor wat betreft feit 1 enkel de eenvoudige diefstal van het paspoort kan worden bewezen.
Door de hiervoor genoemde geweldshandelingen is er wel een dusdanige situatie in de woning ontstaan dat de verdachte hiermee [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van de sleutels van de woning en daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan afpersing waarbij genoemde sleutels zijn afgegeven (feit 2).
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onderdeel ‘medeplegen’ nu het dossier onvoldoende informatie bevat met betrekking tot de bijdrage van [medeverdachte] in het geheel.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 26 april 2020 te Leiden een paspoort, dat aan [slachtoffer]
toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 26 april 2020 te Leiden met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van sleutels,
dieaan die [slachtoffer] toebehoorde
n, door
- bozig en/of agressief te praten tegen die [slachtoffer] en
- te voorkomen dat die [slachtoffer] zich vrij door de woning kon bewegen en
- te worstelen met die [slachtoffer] en hem bij de nek te pakken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen zodat de verdachte zijn plek in de maatschappij niet verliest. De raadsman heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in oplegging van een taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een paspoort en aan afpersing. Op 26 april 2020 heeft de verdachte samen met een vriend aangebeld bij de woning van zijn (ex-)vriendin, [naam] . De aanleiding voor het bezoek aan de woning lijkt te zijn het feit dat [naam] de dag ervoor haar profielfoto van Whatsapp had veranderd in een waar ook [slachtoffer] op afgebeeld was. De verdachte wilde haar daarop kennelijk bij haar thuis aanspreken. Nadat werd opengedaan door aangever [slachtoffer] , de nieuwe vriend van [naam] , zijn de verdachte en zijn vriend [medeverdachte] de woning in gegaan. De verdachte heeft het paspoort van [slachtoffer] in zijn broekzak gestopt, heeft geworsteld met [slachtoffer] , heeft [slachtoffer] bij zijn nek vastgepakt, ze zijn samen van de trap gevallen, de verdachte heeft op agressieve wijze tegen [slachtoffer] gesproken en hij heeft [slachtoffer] belet zich vrij door de woning te begeven. Kennelijk om te bewerkstelligen dat [slachtoffer] niet meer van de woning gebruik kon maken heeft de verdachte vervolgens gevraagd om de sleutels van de woning en heeft hij [slachtoffer] op niet mis te verstane wijze duidelijk gemaakt dat hij zijn spullen diende te pakken en de woning diende te verlaten.
De verdachte heeft met zijn handelen [slachtoffer] , die zich bevond in een woning waar hij zich veilig moest kunnen voelen, de stuipen op het lijf gejaagd, zonder enig respect voor diens eigendommen en diens lichamelijke integriteit. Het geheel heeft ongeveer een uur geduurd. [slachtoffer] heeft zich door het handelen van de verdachte ernstig bedreigd gevoeld en heeft daar ook nadien nog last van gehad, hetgeen blijkt uit de door hem opgestelde schriftelijke slachtofferverklaring. Dat de verdachte zich alleen maar door zijn ongenoegen laat leiden en daarbij [slachtoffer] onderwerpt aan een bedreigende situatie waarin hij geweld tegen [slachtoffer] niet schuwt, neemt de rechtbank de verdachte ernstig kwalijk. Bovendien draagt het handelen van de verdachte bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Positief is dat het paspoort terug is bij [slachtoffer] nadat de verdachte het kennelijk kort na het verlaten van de woning had weggegooid en door een voorbijganger die het gevonden had bij de politie is ingeleverd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Deze veroordelingen hebben echter langer dan vijf jaar geleden plaatsgevonden, zodat de rechtbank deze niet meeweegt bij het bepalen van de straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het diagnostisch beeldvormingsverslag van [naam1] d.d. 22 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte sedert vijftien jaar woonachtig is bij [naam1] , een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. De verdachte heeft een indicatie vanuit de Wet Langdurige Zorg, hetgeen aangeeft dat hij zijn hele leven aangewezen zal zijn op begeleiding en ondersteuning. De verdachte is niet capabel om zelfstandig in de samenleving te functioneren en heeft op meerdere levensgebieden ondersteuning nodig. De verdachte is zeer beïnvloedbaar en is onvoldoende weerbaar tegen negatieve invloeden van buitenaf. Een positief vangnet van familie of anderen heeft de verdachte niet.
[naam2] , de begeleider van de verdachte bij [naam1] , heeft ter terechtzitting een toelichting gegeven en heeft de bevindingen uit voornoemd verslag bevestigd.
Strafoplegging
De rechtbank heeft acht geslagen op de binnen de rechterlijke macht ontwikkelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. In geval van een woningoverval, wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar als passend beschouwd. Het bezoek aan de woning door de verdachte met zijn vriend [medeverdachte] was echter niet ingegeven door het opzet om diefstal te gaan plegen, en ook het verloop van het bezoek staat los van de intentie om vermogen te vermeerderen. Dit oriëntatiepunt kan dan ook niet werkelijk richting gevend zijn voor deze zaak.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet komt tot een bewezenverklaring van diefstal met geweld, zij het bestanddeel ‘in vereniging’ in beide feiten niet bewezen acht en nu zoals hiervoor omschreven sprake is van een kwetsbare verdachte, zal de rechtbank de verdachte - ondanks de ernst van de feiten en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer - geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank acht alles overwegend een taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden. De rechtbank zal de verdachte tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden opleggen, met een proeftijd van 3 jaren om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Voor oplegging van een contactverbod, zoals verzocht door het slachtoffer, ziet de rechtbank geen aanleiding nu de verdachte en het slachtoffer sinds het tenlastegelegde geen contact meer met elkaar hebben gehad en er ook geen reden is om aan te nemen dat dit contact in de toekomst wel zal plaatsvinden.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.683,23, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 10.683,23 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.216,61 en de gevorderde wettelijke rente en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat blijkens de bij de vordering gevoegde bijlagen bij de benadeelde partij sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, waardoor niet duidelijk kan worden vastgesteld dat de gevorderde schade geheel is veroorzaakt door het tenlastegelegde.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding een bedrag van € 2.000,- redelijk is. Wat de gevorderde inkomstenderving betreft wordt erop gewezen dat een nadeel voor de benadeelde partij moeilijk kan worden vastgesteld omdat de geringe activiteit samen kan hangen met het feit dat het een startende onderneming was en de coronapandemie ook invloed kan hebben gehad op de groei van activiteiten. Betwist wordt daarom dat de geringe inkomsten een directe causale relatie hebben met het bewezen verklaarde feit. De onderbouwing wordt daarom betwist. Voorts is de verdachte onder bewind gesteld, en zijn bewindvoerder is niet oproepen om zijn standpunt weer te geven en de verdachte bij te staan in zijn verdediging tegen de vordering, zodat deze niet ontvankelijk verklaard moet worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan de stelling van de verdediging dat de verdachte onder bewind gesteld zou zijn en de bewindvoerder niet is opgeroepen en zich ter zitting niet heeft kunnen uitlaten over de vordering, zodat de vordering niet kan worden toegewezen, gaat de rechtbank voorbij. Een onderbewindstelling van de goederen van de verdachte en het ontbreken van bijstand of vertegenwoordiging door de bewindvoerder of het ontbreken van het standpunt van de bewindvoerder, kan immers gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2021 (ECLI:NL:HR2021:140) niet aan de toewijzing van een vordering van een benadeelde partij in het strafproces in de weg staan.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op loonderving, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op zorgkosten en parkeerkosten, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 216,61.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan eveneens worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. Voldoende is komen vast te staan dat immateriële schade is geleden tot een bedrag van tenminste € 2.000. Een immateriële schade tot dit bedrag is door de verdediging ook niet weersproken. De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij tot dit bedrag toewijzen. Een hoger bedrag is betwist en naar het oordeel van de rechtbank nog onvoldoende komen vast te staan. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit hogere deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal voor het meerdere van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.216,61, bestaande uit € 216,61 aan materiële schade en € 2.000 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 april 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 2:
afpersing;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
200 (tweehonderd) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (honderd) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) MAANDEN;
bepaalt dat die straf, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.216,61 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 april 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.216,61 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 april 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 32 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.C. Berg, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
mr. S.E. van den Brink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2021.
Bijlage I: Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020117851, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden -Bollenstreek (doorgenummerd pagina 1 t/m 166). De inhoud is steeds zakelijk weergegeven.
Feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , opgemaakt op 27 april 2020, voor zover inhoudende (p. 10 en 11):
Op zondag 26 april 2020, reed ik naar de woning van [naam] aan de [adres1] te Leiden, waar ik verblijf. Om 16:50 uur hoorde ik de onderste deurbel, die van de portiek van de flat, afgaan. Later hoorde ik de bel van onze voordeur afgaan. Toen ik open deed zag ik 2 mannen staan.
Ik liep weg naar boven en liet de voordeur open. Verdachte 1 liep achter mij aan naar boven. Ik zag dat verdachte 1 door de woning keek en zei spullen van mij te zoeken en ik zag dat hij van de woonkamertafel mijn paspoort pakte. Ik zag dat hij die in zijn achterzak van zijn broek stopte.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 april 2020, voor zover inhoudende (p. 35):
Op maandag 27 april 2020 omstreeks 11.15 uur was ik, verbalisant, aan het werk in het politiebureau Leiden-zuid aan de [adres2] in Leiden. Om deze tijd werd er bij de voordeur aangebeld door een man. Deze gaf via de intercom aan dat hij een paspoort had gevonden. Ik, verbalisant, ben vervolgens naar beneden gelopen en heb van de man het paspoort in ontvangst genomen. Ik, verbalisant, hoorde de man zeggen dat hij dit paspoort op straat had gevonden bij station de Vink aan de zijde van de Stevenshof. Ik, verbalisant, zag dat het een paspoort met [nummer] betrof op naam van [slachtoffer] ( [geboortedatum] ) .
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 november 2021, voor zover inhoudende:
Ik zeg het eerlijk van dat paspoort. Ik had het vast. Ik wilde het terug in de brievenbus doen omdat ik er niets aan had, maar ik was vergeten dat ik het had.
Feit 2
4. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , opgemaakt op 27 april 2020, voor zover inhoudende (p. 10, 11 en 12):
Op zondag 26 april 2020, reed ik naar de woning van [naam] aan de [adres1] te Leiden, waar ik verblijf. Om 16:50 uur hoorde ik de onderste deurbel, die van de portiek van de flat, afgaan. Later hoorde ik de bel van onze voordeur afgaan. Toen ik open deed zag ik 2 mannen staan. Ik liep weg naar boven en liet de voordeur open. Verdachte 1 liep achter mij aan naar boven. (…) Daarna stond ik op om naar de trap te lopen om weg te komen. Verdachte 1 ging toen voor mij staan. Toen begon verdachte 1 met mij te worstelen doordat hij mij vastpakte bij mijn nek, in een soort nek klem, en ik mij probeerde te verweren door hem om zijn middel te pakken. Hierdoor vielen wij beiden van de trap. (…)
Verdachte 1 begon mij toen allerlei vragen te stellen. Hij vroeg onder meer waar ik
"haar" van kende en hoelang ik "haar" al kende. Ik vermoedde dat hij mijn vriendin
bedoelde met "haar" omdat de mannen aan de deur haar naam al genoemd hadden. Ik merkte op de manier waarop zij tegen mij praatte dat zij steeds bozer werden omdat zij met verheven stem begonnen te praten. Verdachte 1 zei tegen mij dat ik "haar" met rust moest laten en dat ik geen contact met "haar" zou opnemen. Ik hoorde dat hij deze vragen bleef herhalen. Wat ga je doen als zij jou belt vroeg hij toen. Toen zei ik dat ik niet meer met haar wil zijn enzo. Ik voelde mij toen bang en bedreigd waardoor ik dat zei, zodat hij mij met rust zou laten. Op enig moment pakte verdachte 2 een stoel uit een slaapkamer en verdachte 1 zei mij
op de stoel te gaan zitten. (…)
Daarna hoorde ik dat verdachte 1 mij vroeg om de sleutels van de woning
van [naam] . Deze heb ik hem gegeven.
Bijlage p. 16: foto waarop letsel (striemen) in de nek van [slachtoffer] zichtbaar is.
5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 25 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 142 en 143 aanvullend proces-verbaal):
A: (…) Hij ging ook met mij in worsteling.
O: Verbalisant toont foto van slachtoffer zijn letsel. Dit betreft foto 31 van het FO rapport.
A: Dat is gewoon van een beetje pakken enz., duwen trekken. Ik heb hem gewoon vastgepakt weet je wel.
6. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 26 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 147 en 149 aanvullend proces-verbaal):
A: Ja. Ik zei dat hij moest gaan zitten op die stoel.
V: Hij zat op die stoel. Waar ben jij dan?
A: Ik zat op het eind van het bed in de slaapkamer.
V: En waar was die maat van jou?
A: Die stond er bij en keek er naar.
V: Dus die sleutels zijn ook uit de woning meegenomen?
A: Ja.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 april 2020, voor zover inhoudende (p. 22):
Op zondag 26 april, 2020, omstreeks 18:30 uur, was ik, verbalisant, ter plaatsen bij het [adres1] te Leiden, naar aanleiding van een melding dat daar een mishandeling had plaatsgevonden. Ik, verbalisant, [naam3] , sprak met de aangever [slachtoffer] . Ik hoorde hem zeggen dat hij in de woning van zijn vriendin was. Hij hoorde de deurbel gaan en bij open doen zag hij dat er twee mannen de woning instormde die hij niet kende. Hem werd duidelijk gemaakt dat hij niet meer in de buurt van zijn vriendin mocht komen. De mannen hebben de huissleutels en [slachtoffer] zijn paspoort meegenomen. [slachtoffer] kwam op mij heel verward over. Hij praatte heel erg in zichzelf en moest lang nadenken op vragen die ik stelde. Ik zag dat [slachtoffer] een trillende onderlip had en betraande ogen had.