ECLI:NL:RBDHA:2021:12626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
SGR 20/4507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsgebrek bij besluitvorming over servicekosten dienstwoning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een geschil tussen eiser, een ambtenaar, en de minister van Economische Zaken en Klimaat over een besluit dat eiser een bedrag van € 1.848,- aan servicekosten voor zijn dienstwoning in rekening bracht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat deels gegrond werd verklaard door de Plaatsvervangend Secretaris-Generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde. In een tussenuitspraak van 13 augustus 2021 heeft de rechtbank geconstateerd dat er een bevoegdheidsgebrek was aan het bestreden besluit, omdat niet voldoende was aangetoond dat de minister van Buitenlandse Zaken gemandateerd was om namens de minister van Economische Zaken en Klimaat te beslissen op het bezwaar van eiser.

Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak aangegeven dat hij het gebrek wilde herstellen, maar de rechtbank heeft in een tweede tussenuitspraak van 1 oktober 2021 vastgesteld dat verweerder niet in staat was om een mandaatbesluit over te leggen. In de einduitspraak van 19 december 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep gegrond is, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft verweerder ook opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Swilens).

Procesverloop

In het besluit van 6 november 2019 (primair besluit) is eiser een bedrag in rekening gebracht van € 1.848,- aan servicekosten voor zijn dienstwoning.
In het besluit van 25 mei 2020 (bestreden besluit) heeft de Plaatsvervangend Secretaris-Generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken (PSGBZ), namens verweerder, het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 13 augustus 2021 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij bericht van 25 augustus 2021 heeft verweerder aangegeven dat hij van de mogelijkheid gebruik maakt om te onderzoeken of sprake is van een te herstellen gebrek in het bestreden besluit.
Eiser heeft op 20 september 2021 zijn zienswijze naar voren gebracht.
Verweerder heeft op 23 september 2021 inhoudelijk gereageerd op de tussenuitspraak en om uitstel van twee weken verzocht voor het bekrachtigen van het bestreden besluit.
In de tweede tussenuitspraak van 1 oktober 2021 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn verlengd tot twee weken na verzending van de verlengingsuitspraak.
Verweerder heeft op 12 oktober 2021 zijn reactie van 23 september 2021 aangevuld.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak
1. Voor een beschrijving van de feiten en omstandigheden over deze zaak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. De overwegingen die de rechtbank in haar tussenuitspraak heeft opgenomen, moeten hier als herhaald en ingelast worden beschouwd. Het staat de rechtbank op grond van vaste rechtspraak niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in een tussenuitspraak. Dat is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1] In deze zaak is daarvan geen sprake.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, geoordeeld dat er een bevoegdheidsgebrek aan de totstandkoming van het bestreden besluit kleeft. Verweerder heeft namelijk onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat verweerder de minister van Buitenlandse Zaken (BZ) gemandateerd heeft om namens hem te beslissen op het bezwaar van eiser over de onderhoudskosten van zijn dienstwoning.
Standpunten van partijen
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de Attachénotitie is bedoeld om de minister van BZ (ook) te mandateren voor beslissingen op bezwaar. Ook is in dienstverleningsovereenkomsten vastgelegd dat de minister van BZ namens het uitzendende ministerie (in dit geval het ministerie van Economische Zaken en Klimaat) beslissingen op bezwaar neemt. Verweerder wijst verder op het Besluit volmacht en machtiging attachés en lokale werknemers EZK (hierna: het Besluit) en stelt dat daaruit blijkt dat het bestreden besluit door hem is bekrachtigd.
4. Eiser heeft in zijn zienswijze uiteen gezet waarom hij het niet eens is met de tussenuitspraak. Over het geconstateerde bevoegdheidsgebrek stelt hij zich op het standpunt dat verweerder dit nog steeds niet heeft hersteld. Volgens eiser kan verweerder het gebrek niet herstellen door te verwijzen naar het Besluit.
Het oordeel van de rechtbank
5.1
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 1 stelt de rechtbank voorop dat zij zich in deze uitspraak uitsluitend uitlaat over het geconstateerde bevoegdheidsgebrek. De rechtbank laat daarom het deel van eisers zienswijze dat niet gaat over het geconstateerde gebrek onbesproken.
5.2
Verweerder is er niet in geslaagd een mandaatbesluit over te leggen waaruit blijkt dat de minister van EZ bevoegd is om namens hem op het bezwaar te beslissen. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep daarom gegrond. De rechtbank begrijpt de reactie op de tussenuitspraak in die zin dat verweerder het bestreden besluit voor zijn rekening neemt en dus heeft bekrachtigd. Het betoog van eiser dat verweerder daartoe niet naar het Besluit heeft kunnen verwijzen behoeft geen bespreking, nu de motivering van de bekrachtiging niet kan afdoen aan haar effect. Door de bekrachtiging van het bestreden besluit ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand te laten.
5.3
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
5.4
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2822.