Op 4 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel, zoals bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 1 februari 2021 een verzoek ingediend om de op 29 januari 2021 opgelegde crisismaatregel voort te zetten voor een betrokkene, geboren in 2000 en verblijvende in een kliniek. Tijdens de mondelinge behandeling, die via Skype plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, werd de advocaat van de betrokkene niet gehoord, maar na de zitting heeft de rechtbank contact met haar opgenomen. De betrokkene en haar vader hebben hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de vader zijn bezorgdheid uitte over de vele behandelaren die zijn dochter heeft gehad, wat de continuïteit van de zorg zou bemoeilijken.
De rechtbank heeft de situatie van de betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel de zorgen van de vader begrijpelijk zijn, de rechtbank geen zeggenschap heeft over de invulling van de zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat er afspraken zijn gemaakt tussen de behandelaars en de betrokkene, en dat er op dit moment mogelijkheden zijn voor vrijwillige zorg. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten dat er geen grond is voor het verlenen van de gevraagde machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Het verzoek is dan ook afgewezen.
De beschikking is gegeven door mr. M.L. Sandberg-Crommelin, rechter, en mr. B.T.E. Groenendijk-Muller als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 februari 2021. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.