ECLI:NL:RBDHA:2021:12618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
AWB 21/2104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier en niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, afgewezen bij besluit van 29 maart 2021. Het daartegen ingediende bezwaar werd bij besluit van 18 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat iemand die beroep instelt, op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht moet betalen. De griffier heeft eiser op 9 april 2021 een nota gestuurd, waarin eiser werd verzocht het griffierecht binnen vier weken te betalen. Eiser heeft echter het griffierecht niet binnen deze termijn voldaan.

Op 8 mei 2021 heeft de griffier een herinnering tot betaling verstuurd, maar ook na deze herinnering is het griffierecht niet betaald. Eiser heeft geen verschoonbare reden gegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K. M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/2104

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer],
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 mei 2021 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
De griffier heeft op 9 april 2021 een nota verstuurd aan het adres van eiser, waarmee eiser in de gelegenheid is gesteld het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van die brief te betalen. Het griffierecht is niet binnen deze termijn betaald.
Bij aangetekende brief van 8 mei 2021 is aan eiser een herinnering tot betaling van het griffierecht verstuurd. Hiermee is eiser opnieuw in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken het griffierecht te betalen.
De rechtbank heeft het griffierecht niet binnen de voornoemde termijn ontvangen. Eiser heeft geen verschoonbare reden gegeven voor dit verzuim.
Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Voor een proceskostenveroordeling is bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.