ECLI:NL:RBDHA:2021:12612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
21/2361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarin zijn WW-uitkering werd herzien en een bedrag van € 483,62 werd teruggevorderd. Het bezwaar van de eiser werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de dag waarop het besluit is verzonden. In dit geval eindigde de termijn op 8 april 2020, terwijl de eiser pas op 5 februari 2021 bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon worden vrijgesteld van de termijnoverschrijding, ondanks zijn argument dat hij eerst meer duidelijkheid wilde krijgen over de korting van zijn pensioeninkomsten op de WW-uitkering. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de eiser was om tijdig bezwaar te maken en dat hij ook een voorlopig bezwaarschrift had kunnen indienen om de termijn veilig te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 26 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 2 maart 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan eiser toegekend.
In het besluit van 13 mei 2020 heeft verweerder de hoogte van eisers WW-uitkering over de maand maart 2020 herzien en een bedrag van € 483,62 teruggevorderd.
In het besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag nadat het besluit is toegezonden. Dit volgt uit artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Als het bezwaarschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door verweerder is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.
3. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet is toe te rekenen. Dan laat verweerder op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
4. Vast staat dat de dagtekening van het primaire besluit 26 februari 2020 is, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 8 april 2020.
5. Eiser heeft op 5 februari 2021 digitaal een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit. Het bezwaarschrift is dus te laat ingediend.
6. Voor zover eiser heeft bedoeld om bezwaar te maken tegen het besluit van 13 mei 2020, waarin de WW-uitkering van eiser (voor het eerst) is herzien, is het bezwaarschrift eveneens te laat ingediend.
7. Eiser heeft erkend dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt. Hij heeft als reden voor de termijnoverschrijding gegeven dat hij eerst contact heeft gezocht met verweerder om meer duidelijkheid te krijgen over de korting van zijn pensioeninkomsten op de WW-uitkering.
8. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat de termijnoverschrijding eiser niet is toe te rekenen. Eiser is er in de besluiten op gewezen dat de bezwaartermijn 6 weken bedraagt. Het is zijn verantwoordelijkheid om tijdig bezwaar te maken, indien hij twijfelt aan de juistheid van de beslissing. Dat eiser zonder duidelijke toelichting van verweerder geen bezwaar kon indienen, volgt de rechtbank niet. Eiser had immers ook een voorlopig bezwaarschrift in kunnen dienen om de bezwaartermijn veilig te stellen. Dat eiser dat niet heeft gedaan dient voor zijn rekening en risico te komen.
Het is geen vereiste volgens de Awb om eiser te herinneren aan het verstrijken van zijn bezwaartermijn. De rechtbank kan verweerder daarbij volgen in zijn opmerking dat het ondoenlijk is in het kader van de dienstverlening van verweerder om herinneringen met betrekking tot het verstrijken van de bezwaartermijn te versturen. Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring.
9. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.