ECLI:NL:RBDHA:2021:12612
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tijdige indiening van bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarin zijn WW-uitkering werd herzien en een bedrag van € 483,62 werd teruggevorderd. Het bezwaar van de eiser werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de dag waarop het besluit is verzonden. In dit geval eindigde de termijn op 8 april 2020, terwijl de eiser pas op 5 februari 2021 bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon worden vrijgesteld van de termijnoverschrijding, ondanks zijn argument dat hij eerst meer duidelijkheid wilde krijgen over de korting van zijn pensioeninkomsten op de WW-uitkering. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de eiser was om tijdig bezwaar te maken en dat hij ook een voorlopig bezwaarschrift had kunnen indienen om de termijn veilig te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.