ECLI:NL:RBDHA:2021:12601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/9239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van EU-verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een Poolse staatsburger na veroordeling voor een ernstig drugsdelict

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de beëindiging van het EU-verblijfsrecht van een Poolse staatsburger, die eerder in Finland was veroordeeld voor een ernstig drugsdelict. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 april 2020 besloten het verblijfsrecht van eiser te beëindigen en hem ongewenst te verklaren, omdat hij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige dreiging voor de Nederlandse samenleving zou vormen. Eiser, die zijn straf in Finland bijna had uitgezeten en goed gedrag had vertoond, was het niet eens met deze beslissing en had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 30 november 2020, waarin zijn bezwaar ongegrond was verklaard.

Tijdens de zitting op 7 september 2021, die via Skype plaatsvond, werd eiser vertegenwoordigd door zijn partner en gemachtigden. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat eiser een bedreiging voor de openbare orde vormde, onder andere vanwege zijn veroordeling tot een gevangenisstraf van 8 jaar voor een drugsdelict. Eiser had niet onderbouwd dat zijn gedrag of intenties waren veranderd sinds zijn veroordeling, en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitviel.

De rechtbank concludeerde dat de ongewenstverklaring niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, aangezien eiser niet had aangetoond dat hij feitelijk bij zijn gezin had verbleven en er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Polen voort te zetten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de openbare orde-criteria in het vreemdelingenrecht, vooral in gevallen van ernstige strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9239

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsrecht beëindigd en hem een ongewenst verklaard.
Bij besluit van 30 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 per Skypeverbinding op zitting behandeld. De partner van eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft het verblijfsrecht van eiser, geboren op [geboortedag] 1988 met de Poolse nationaliteit, beëindigd omdat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving vormt. Hij is in Finland veroordeeld voor een drugsdelict tot een gevangenisstraf van 8 jaar.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft zijn straf in Finland bijna uitgezeten en heeft goed gedrag vertoond. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat hij opnieuw strafbare feiten zal gaan plegen. De ongewenstverklaring is in strijd met artikel 8 van het EVRM, het arrest Chavez-Vilchez [1] en het Kinderverdrag. Eiser heeft hier twee minderjarige, Nederlandse kinderen.
3. Verweerder is van oordeel dat eiser een bedreiging voor de openbare orde vormt. Daarbij is niet alleen de duur van de straf en de glijdende schaal in acht genomen, maar ook dat eiser een ernstig drugsdelict heeft gepleegd en geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Ook liet hij het delict door een derde plegen en had het delict een grensoverschrijdend karakter. De gestelde positieve gedragsverandering is niet onderbouwd en kan slechts in beperkte mate meewegen. Van strijd met artikel 8 van het EVRM is geen sprake.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verweerder heeft daarbij eisers gedrag en persoonlijke omstandigheden betrokken. Verweerder heeft van belang mogen achten dat eiser in Finland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar voor een ernstig harddrugsdelict en stelt slechts medeplichtig te zijn geweest.
5. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij zijn gedrag of intenties sindsdien heeft gewijzigd. De enkele stelling dat hij in detentie goed gedrag heeft vertoont en hij vervroegd is vrij gekomen, is daartoe onvoldoende. Bovendien heeft verweerder zich daarover op het standpunt mogen stellen dat aan zijn gestelde positieve gedragsverandering nauwelijks betekenis toekomt, aangezien dat gedrag alleen gerelateerd kan worden aan zijn verblijf in detentie. [2] Dat hij binnenkort vrijkomt uit detentie betekent niet dat hij niet opnieuw strafbare feiten kan plegen.
6. In eisers persoonlijke omstandigheden heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om van de beëindiging van het verblijfsrecht af te zien. Eiser heeft een partner en twee minderjarige kinderen met de Nederlandse nationaliteit. Met het plegen van strafbare feiten heeft eiser echter het risico aanvaard dat hij een langdurige gevangenisstraf zou kunnen krijgen en weg zou zijn van zijn gezin.
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser ongewenst kon verklaren. Het betoog dat de ongewenstverklaring in strijd is met artikel 8 van het EVRM en het Kinderverdrag volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat verweerder alle relevante belangen heeft betrokken bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft zich daarover niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Gelet op hetgeen onder 5. is overwogen vormt eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verder is niet gebleken dat eiser feitelijk bij zijn gezin heeft verbleven in de periode van 2012 tot 2016. Gedurende zijn detentie heeft hij eenmaal per week via Skype contact gehad met zijn kinderen. Zij hebben hem niet bezocht. Daarnaast heeft eiser ook niet het gezag over zijn kinderen en heeft ook geen poging gedaan om dat te verkrijgen. Bovendien is niet gebleken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Polen voort te zetten. De vergelijking met het arrest Chavez-Vilchez gaat daarbij niet op, nu de kinderen niet worden verplicht de Europese Unie te verlaten. De kinderen zijn nog jong en eiser heeft voldoende binding met Polen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het arrest Chavez-Vilchez van 10 mei 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1328.