ECLI:NL:RBDHA:2021:12600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/9153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid op basis van jongvolwassenenbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische jongvolwassene, had de aanvraag ingediend om bij zijn broer in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat volgens de staatssecretaris geen sprake was van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, en omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid. Eiser was van mening dat hij wel voldeed aan deze voorwaarden, aangezien hij niet zelfstandig woonde en geen eigen gezin had gevormd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid. Eiser had niet aangetoond dat hij bij zijn ouders in Syrië verbleef of dat hij niet in zijn eigen onderhoud kon voorzien. De rechtbank wees erop dat de medische stukken die eiser had overgelegd niet voldoende bewijs boden voor zijn claims. Daarnaast werd het betoog van eiser dat er gunstigere voorwaarden zouden moeten gelden voor gezinshereniging met vluchtelingen, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante omstandigheden zorgvuldig had beoordeeld en dat het bestreden besluit niet kennelijk ongegrond was.

De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

In het besluit van 23 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
In het besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 per Skypeverbinding op zitting behandeld. De broer van eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1995 met de Syrische nationaliteit, beoogt verblijf bij zijn broer [referent] (referent). De aanvraag zag ook op de ouders en broertjes van eiser. Verweerder heeft de besluiten van de overige familieleden echter ingetrokken en zal in die zaken opnieuw op het bezwaar beslissen. De aanvraag ten aanzien van eiser is afgewezen, omdat geen sprake is van familie- of gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] , tussen eiser en zijn ouders. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden van het jongvolwassenen beleid [2] . Daarnaast is niet gebleken van hechte en persoonlijke banden tussen eiser en referent.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassen beleid voldoet. Eiser woont niet zelfstandig, voorziet niet in zijn eigen onderhoud, is niet gehuwd en heeft geen relatie en is niet belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind. Daarom is wel sprake van familieleven tussen eiser en zijn familie. Verder voert eiser aan dat uit de Gezinsherenigingsrichtlijn voortvloeit dat in het geval van gezinshereniging met toegelaten vluchtelingen gunstiger voorwaarden moeten worden gesteld. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van
20 februari 2017 [3] . Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Op grond van verweerders beleid zoals opgenomen in paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neemt verweerder familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’).
3.1.
Verweerder neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
  • jongvolwassen is;
  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
3.2.
Eiser was ten tijde van de aanvraag weliswaar begin twintig, maar verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser niet aan de overige voorwaarden van het jongvolwassenen beleid voldoet. Eiser is met zijn ouders in 2014 naar Turkije gevlucht. Zijn ouders zijn in 2015 teruggekeerd naar Syrië. Referent heeft verklaard dat eiser in Turkije heeft gewerkt en zijn ouders financieel heeft ondersteund. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij inmiddels weer terug is bij zijn ouders in Syrië en dat hij niet in staat is voor zichzelf te zorgen. Ter zitting heeft referent verklaard dat eiser eind 2016, begin 2017 naar Syrië is teruggekeerd. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij weer bij zijn ouders verblijft, noch dat hij niet voor zichzelf kan zorgen. De medische stukken die eiser in bezwaar heeft overgelegd zijn niet vertaald en tonen bovendien niet aan dat hij met zijn ouders in gezinsband samenleeft, noch dat hij niet in zijn eigen onderhoud voorziet.
4. Het betoog dat uit de Gezinsherenigingsrichtlijn voortvloeit dat in het geval van gezinshereniging met toegelaten vluchtelingen gunstigere voorwaarden moeten worden gesteld, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit alle omstandigheden zorgvuldig beoordeeld. De aanvraag is getoetst aan artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 waarin artikel 9, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is geïmplementeerd. Eiser heeft verder niet onderbouwd op waarom verweerder in zijn geval in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn heeft gehandeld.
5. De rechtbank overweegt over de gestelde schending van de hoorplicht dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien. Dat de besluiten van de andere gezinsleden zijn ingetrokken, betekent niet dat het bestreden besluit ten aanzien van eiser niet kennelijk ongegrond was.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zoals bedoeld in paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:455.