In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, bestaande uit een moeder, haar echtgenoot, zoon en dochter, hebben een aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid. De aanvraag werd op 14 juni 2019 afgewezen, waarna eisers beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging door verweerder niet onterecht in het nadeel van eisers is uitgevallen. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsband tussen referent en eisers, en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in strijd is met de wet. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 1.870,- worden vastgesteld.