ECLI:NL:RBDHA:2021:12598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/4250
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, bestaande uit een moeder, haar echtgenoot, zoon en dochter, hebben een aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid. De aanvraag werd op 14 juni 2019 afgewezen, waarna eisers beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging door verweerder niet onterecht in het nadeel van eisers is uitgevallen. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsband tussen referent en eisers, en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in strijd is met de wet. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 1.870,- worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer 1] ,

Mede namens haar echtgenoot, zoon en dochter,
[eiser 1], V-nummer [V-nummer 2] ,
[eiser 2], V-nummer [V-nummer 3] ,
[eiser 3], V-nummer [V-nummer 4] ,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. B. Manawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Op 9 juni 2020 hebben eisers beroep tegen het niet tijdig beslissen ingesteld.
Verweerder heeft op 16 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 24 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit beslist door het ongegrond te verklaren.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 20 augustus 2021 een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 per Skypeverbinding op zitting behandeld. Referent is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het beroep wegens niet tijdig beslissen
1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. De rechtbank stelt vast dat de oorspronkelijke beslistermijn, door verweerder vastgesteld op 27 januari 2020, is verstreken en dat eisers verweerder bij brief van
8 februari 2020 in gebreke hebben gesteld. Eisers hebben vervolgens op 9 juni 2020 beroep ingesteld.
4. De rechtbank stelt tevens vast dat bij het bestreden besluit van 24 juni 2020 alsnog op het bezwaar van eisers is beslist. Dit betekent dat het belang van eisers bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op hun bezwaar is komen te vervallen. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
5. Nu de wettelijke beslistermijn is overschreden en pas na overschrijding van deze termijn een besluit op het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit is genomen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1/2). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak, voor zover die betrekking heeft op het niet tijdig beslissen, van licht gewicht is.
6. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, nu verweerder niet aan het beroep van eiser is tegemoet gekomen.

Het beroep tegen het bestreden besluit

Waar gaat deze zaak over?
7. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1976. Haar man is geboren op [geboortedag 2] 1962. Haar zoon is geboren op [geboortedag 3] 2002 en haar dochter op [geboortedag 4] 2013. Zij hebben de Syrische nationaliteit. Eisers beogen verblijf bij hun zoon en broer [referent] (referent).
8. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken van familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] tussen referent en eisers. Referent behoort niet feitelijk tot het gezin en valt daarom niet onder het jongvolwassenen beleid. Daarnaast is niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsband.
8.1.
In het bestreden besluit wordt wel familie- of gezinsleven aangenomen tussen eisers en referent. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM valt echter in het nadeel van eisers uit.
Wat vinden eisers en verweerder in beroep?
9. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Ten onrechte weegt verweerder in het nadeel van eisers dat referent een bijstandsuitkering heeft. Alle meerderjarige asielzoekers met een verblijfsvergunning krijgen automatisch een uitkering. Inmiddels volgt hij een opleiding, heeft hij bijbaantjes en doet hij vrijwilligerswerk. Bovendien zijn eisers hoogopgeleid en zullen niet afhankelijk zijn van de Nederlandse staat. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eisers uitvalt. Niet alle relevante omstandigheden zijn door verweerder in de belangenafweging betrokken. Ook heeft verweerder ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de belangenafweging terecht in het nadeel van eisers is uitgevallen. Referent leeft op kosten van de Nederlandse staat en zal niet in het levensonderhoud van eisers kunnen voorzien. Bij komst naar Nederland zullen ook eisers een beroep moeten doen op de openbare kas. Artikel 8 van het EVRM strekt niet tot bescherming van sociaaleconomische belangen of internationale bescherming. Weliswaar was verweerder voornemens een hoorzitting te houden met referent maar door het COVID-19 virus was dat niet mogelijk. Vervolgens hebben eisers een beroep niet tijdig beslissen ingesteld. Verweerder heeft vervolgens in korte tijd alsnog op het bezwaar beslist en daarom referent niet gehoord. Indien de rechtbank van oordeel is dat de hoorplicht wel is geschonden, verzoekt verweerder dit gebrek te passeren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
11. Niet in geschil is dat tussen eisers en referent sprake is van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt en weigering van de verblijfsvergunning gelet hierop niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
11.1.
Uit vaste rechtspraak van het EHRM [2] , en de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven dan wel privéleven een ‘fair balance' moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
11.2.
De rechtbank is, in tegenstelling tot eisers, van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Weliswaar bestaat er gelet op de asielvergunning van referent, een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar dit heeft verweerder niet doorslaggevend hoeven achten. Anders dan eisers betogen heeft verweerder niet alleen het Nederlands economisch belang meegewogen, maar heeft hij ook belang mogen hechten aan de omstandigheid dat referent volwassen is en in staat is om zichzelf staande te houden zonder zijn familie. Dat deed hij ook al in Syrië. Hij studeerde daar, woonde op zichzelf op een studentencampus en was in staat om voor zichzelf te zorgen. Ook in Nederland houdt hij zichzelf staande zonder zijn familie.
11.3.
Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte het economische belang van de Nederlandse staat in het nadeel van eisers mogen laten meewegen. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat niet is gebleken dat referent in het levensonderhoud van eisers kan voorzien. Dat referent verschillende bijbaantjes heeft maakt dat niet anders, nu niet is gebleken dat hij daarmee eisers zal kunnen onderhouden. Dat eisers hoogopgeleid zijn betekent niet dat zij ook meteen een baan zullen vinden, nu zij eerst hun leven weer zullen moeten opbouwen in Nederland.
11.4.
Daarnaast heeft verweerder de medische omstandigheden van de moeder meegewogen, maar die omstandigheden, gelet op de kosten die daarmee gemoeid zijn, heeft verweerder ook in het nadeel van eisers mogen meewegen. Daarnaast heeft verweerder belang mogen hechten aan het feit dat het gaat om een eerste toelating tot Nederland. De Nederlandse overheid hanteert een restrictief toegangsbeleid en er bestaat geen positieve verplichting om het verblijf toe te staan. Daarbij heeft verweerder ook mogen betrekken dat eisers geen banden hebben met Nederland, anders dan dat referent hier woont, en dat zij sterkere banden hebben met Syrië.
11.5.
Verder erkent verweerder dat de situatie in Syrië nog steeds zorgelijk is. Verweerder heeft zich echter op het standpunt mogen stellen dat dit niet tot een ander oordeel leidt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat referent zich zorgen maakt om zijn ouders, broer en zus, is van bijzondere omstandigheden niet gebleken. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat asielgerelateerde aspecten in deze procedure niet aan de orde zijn.
Hoorplicht
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Verweerder was voornemens om te horen in bezwaar, maar heeft dit uiteindelijk niet gedaan. De rechtbank ziet echter aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het horen in bezwaar was door de maatregelen rondom het COVID-19 virus een tijd niet mogelijk. Vervolgens hebben eisers een beroep niet tijdig beslissen ingediend en heeft verweerder snel op het bezwaar beslist. Door de snelle beslissing na het beroep niet tijdig beslissen, heeft verweerder niet meer kunnen horen. Eisers hebben daarbij lang de tijd gehad om aanvullende stukken in te dienen om hun standpunt nader te onderbouwen. De rechtbank is daarom van oordeel dat zij niet in hun belangen zijn geschaad.
Conclusie
13. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1). Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.
15. In verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiser, dient verweerder op de onder 5. vermelde wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit van 14 juni 2019 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Bijvoorbeeld het arrest van 31 januari 2006 in de zaak Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, ECLI:NL:XX:2006:AV3568.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527.