In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een kapitein van de Koninklijke Landmacht, en de minister van Defensie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten na een tijdelijke tewerkstelling. De minister had eerder besloten dat de eiser geen recht had op deze tegemoetkoming, omdat de verplaatsing naar de tijdelijke standplaats geen permanent karakter zou hebben. De eiser was van mening dat zijn feitelijke standplaats was veranderd door de tijdelijke tewerkstelling en dat hij recht had op de verhuiskostenvergoeding op basis van de hardheidsclausule uit het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser formeel geplaatst was in Schaarsbergen, maar feitelijk altijd in Garderen werkzaam was. De rechtbank oordeelde dat de tijdelijke tewerkstelling niet leidde tot een wijziging van de standplaats, en dat de eiser had moeten begrijpen dat zijn standplaats niet was veranderd. De rechtbank verwierp ook het beroep op de hardheidsclausule, omdat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van de tijdelijke tewerkstelling. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over de gevolgen van tijdelijke tewerkstellingen en de voorwaarden voor het aanvragen van verhuiskostenvergoedingen. De eiser had moeten weten dat zijn tijdelijke tewerkstelling geen recht gaf op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, en de rechtbank vond dat de minister niet onrechtmatig had gehandeld door de aanvraag af te wijzen.