In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot erkenning van een buitenlandse adoptie en een subsidiair verzoek tot adoptie naar Nederlands recht. Verzoekers, een echtpaar met de Nederlandse en Nigeriaanse nationaliteit, hadden in Nigeria een adoptieprocedure doorlopen en vroegen de rechtbank om deze adoptie in Nederland te erkennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nigeriaanse adoptiebeslissing niet van rechtswege kan worden erkend, omdat niet is aangetoond dat verzoekers hun gewone verblijfplaats in Nigeria hadden ten tijde van de adoptie. De rechtbank oordeelde dat de bewijsstukken onvoldoende waren om aan te tonen dat verzoekster gedurende de adoptieprocedure in Nigeria verbleef. Bovendien voldeed de adoptie niet aan de eisen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka), waardoor ook het subsidiaire verzoek tot adoptie naar Nederlands recht werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de zaak onvoldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden was en dat de erkenning van de adoptie niet in het belang van het kind was. De rechtbank wees daarom al het verzochte af.