ECLI:NL:RBDHA:2021:1257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
C/09/570726 / FA RK 19-2239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot erkenning van buitenlandse adoptie en adoptie naar Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot erkenning van een buitenlandse adoptie en een subsidiair verzoek tot adoptie naar Nederlands recht. Verzoekers, een echtpaar met de Nederlandse en Nigeriaanse nationaliteit, hadden in Nigeria een adoptieprocedure doorlopen en vroegen de rechtbank om deze adoptie in Nederland te erkennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nigeriaanse adoptiebeslissing niet van rechtswege kan worden erkend, omdat niet is aangetoond dat verzoekers hun gewone verblijfplaats in Nigeria hadden ten tijde van de adoptie. De rechtbank oordeelde dat de bewijsstukken onvoldoende waren om aan te tonen dat verzoekster gedurende de adoptieprocedure in Nigeria verbleef. Bovendien voldeed de adoptie niet aan de eisen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka), waardoor ook het subsidiaire verzoek tot adoptie naar Nederlands recht werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de zaak onvoldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden was en dat de erkenning van de adoptie niet in het belang van het kind was. De rechtbank wees daarom al het verzochte af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 19-2239
Zaaknummer: C/09/570726
Datum beschikking: 19 februari 2021

Erkenning buitenlandse adoptie / adoptie naar Nederlands recht

Beschikking op het op 22 maart 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[X] en [Y] ,

verzoekers, dan wel verzoekster en verzoeker,
volgens de Basisregistratie personen (hierna: brp) beiden wonende te [woonplaats] ,
ten aanzien van verzoekster: feitelijk verblijvende in [feitelijke verblijfplaats] , Nigeria,
advocaat: voorheen mr. L.M. Mons te Haarlem, thans mr. F. Teuben te Haarlem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,

zetelend te ’s-Gravenhage,
hierna: de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van 11 april 2019, met bijlagen, van de zijde van verzoekers;
- de brief van 10 mei 2019, met bijlagen, van de zijde van verzoekers;
- het verweerschrift van 13 mei 2019 van de ambtenaar;
- de reactie op het verweerschrift, van 27 juni 2019, met bijlagen, van de zijde van verzoekers;
- de brief van 16 juli 2019 van de ambtenaar;
- het F9-formulier van 7 april 2020 van de zijde van verzoekers;
- de brief van 15 april 2020 van de ambtenaar;
- het F9-formulier van 17 april 2020, met bijlage, van de zijde van verzoekers;
- het F9-formulier van 28 juli 2020 van de zijde van verzoekers.
Op 3 september 2020 is de zaak door deze rechtbank behandeld via een videoverbinding vanwege de maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus. Hierbij zijn verschenen: verzoekers, bijgestaan door hun advocaat en mevrouw [naam tolk] als tolk in de Engelse taal. De ambtenaar is met bericht van verhindering niet verschenen. Verzoekers zijn bij proces-verbaal, zoals besproken ter zitting, in de gelegenheid gesteld nog nadere stukken in te dienen waarop de ambtenaar nog schriftelijk mag reageren. De behandeling is tevens pro forma aangehouden tot [huwelijksdatum] 2020.
Na de zitting heeft de rechtbank nog de volgende stukken ontvangen:
  • de e-mail van 3 september 2020 van de advocaat van verzoekers;
  • de brief van 27 november 2020, met bijlagen, van de zijde van verzoekers;
  • de brief van 6 januari 2021 van de ambtenaar.
Verzoek
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank:
  • primair: voor recht verklaart dat de uitspraak van de rechtbank te [plaatsnaam 1] Nigeria van 10 februari 2017 met zaaknummer [nr.] vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand, dan wel, indien de rechtbank van oordeel is dat alleen ten aanzien van verzoekster is komen vast te staan dat zij in Nigeria woonde ten tijde van de adoptie, dat alleen de adoptie door verzoekster van [minderjarige] van rechtswege wordt erkend;
  • subsidiair: de adoptie door verzoekers uitspreekt van de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum 1] 2015 te Nigeria,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De ambtenaar concludeert ten aanzien van het primaire verzoek dat de buitenlandse adoptie niet van rechtswege in Nederland kan worden erkend. Dit kan niet op grond van artikel 10:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omdat de gewone verblijfplaats van beide verzoekers, maar in elk geval van verzoeker, in Nederland was gelegen ten tijde van de adoptie. Erkenning van de adoptie kan ook niet op grond van artikel 10:109 BW omdat de adoptie niet voldoet aan het bepaalde in dat artikel. Ten aanzien van de subsidiair verzochte adoptie naar Nederlands recht refereert de ambtenaar zich aan het oordeel van de rechtbank.
De ambtenaar stelt dat indien de rechtbank de buitenlandse adoptie erkent of de adoptie naar Nederlands recht uitspreekt, de geboorteakte van [minderjarige] dient te worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag, maar dat de overgelegde herregistratie van de geboorteakte niet vatbaar is voor inschrijving. De ambtenaar stelt voor dat de geboortegegevens van [minderjarige] uit hoofde van artikel 1:25c BW dan worden vastgesteld als volgt:
Geslachtsnaam : [naam mj]
Voornamen : [minderjarige]
Dag van geboorte : [geboortedatum 1] 2015
Plaats van geboorte : [geboorteplaats 1] , Nigeria
Geslacht : M (mannelijk)
Verzoekers verzetten zich niet tegen vaststelling van de geboortegegevens van [minderjarige] zoals door de ambtenaar verzocht.

Feiten

- Verzoeker is geboren op [geboortedatum 2] 1965 te [geboorteplaats 2] , Soedan, en heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
- Verzoekster is geboren op [geboortedatum 3] 1973 te [geboorteplaats 3] , Nigeria. Zij heeft de Nigeriaanse en de Nederlandse nationaliteit.
- Verzoekers zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2003 te [huwelijksplaats] , Ierland.
- Uit de brp blijkt dat verzoeker sinds 13 oktober 1995 onafgebroken in Nederland staat ingeschreven.
- Uit de brp blijkt dat verzoekster sinds 4 januari 2005 onafgebroken in Nederland staat ingeschreven.
- [minderjarige] verblijft sinds zijn geboorte in Nigeria en heeft de Nigeriaanse nationaliteit.
- Op 10 februari 2017 heeft het “ [court in Nigeria 1] of Nigeria in the [court in Nigeria 2] ” onder kenmerk [nr.] de adoptie uitgesproken van [minderjarige] door verzoekers. Onder 3. is daarbij vermeld: ”That the applicants are free to take Master [minderjarige] out of [geboorteplaats 1] State and Nigeria if need be for the purposes of his education and general upbringing”.

Beoordeling

Erkenning van de Nigeriaanse adoptie
Rechtsmacht
Op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien, voor zover hier van belang:
a. (één van) de verzoeker(s) of belanghebbende(n) in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft,
de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.
Verzoekers hebben aangevoerd dat de Nederlandse rechter in dit geval rechtsmacht heeft omdat zij beiden de Nederlandse nationaliteit hebben en in de Nederlandse brp staan ingeschreven op het adres van hun koopwoning in Nederland. Verzoeker verblijft ook feitelijk in Nederland en is hier werkzaam. Verzoekster verblijft sinds enkele jaren met [minderjarige] in Nigeria, maar zij wil zich bij de man in Nederland voegen met de bedoeling zich hier als gezin te vestigen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verzoekers – of één van hen – op het moment van aanhangig zijn van deze procedure (2019-2021) de woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Over verzoeker wordt weliswaar gesteld dat hij (anders dan verzoekster, die sinds enkele jaren in Nigeria verblijft) steeds in Nederland heeft verbleven omdat hij hier werk heeft. Hij heeft echter nagelaten, zoals wel besproken is ter zitting, hier bewijs van over te leggen in de vorm van bijvoorbeeld (recente) loonstroken of aangiften inkomstenbelasting.
Wel ziet de rechtbank dat verzoekers belang hebben bij de verzochte beslissingen in Nederland, omdat zij met [minderjarige] in Nederland willen gaan wonen. Dit kan alleen als de Nederlandse rechter vaststelt dat de Nigeriaanse adoptie in Nederland wordt erkend. In zoverre is de zaak met de rechtssfeer van Nederland verbonden en acht de rechtbank zich bevoegd.
Toepasselijk recht
De rechtbank te [plaatsnaam 1] Nigeria, heeft op 10 februari 2017 de adoptie door verzoekers van [minderjarige] uitgesproken. Nigeria is niet aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag 1993, zodat de adoptie op grond van artikel 10:107 BW moet worden beoordeeld volgens afdeling 3 van boek 10 BW.
Inhoudelijke beoordeling: artikel 10:108 BW
Op grond van artikel 10:108 lid 1 BW wordt een buitenslands gegeven beslissing waarbij de adoptie tot stand is gekomen in Nederland van rechtswege erkend indien zij is uitgesproken door:
een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptiefouders en het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar hetzij de adoptiefouders, hetzij het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden.
Uit lid 2 volgt dat aan een beslissing houdende adoptie erkenning wordt onthouden indien:
an die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
in het geval, bedoeld in lid 1, onder b, de beslissing niet is erkend in de staat waar het kind, onderscheidenlijk de staat waar de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
De rechtbank overweegt als volgt. Verzoekers hebben de originele Nigeriaanse adoptiebeslissing overgelegd (de “Court Order” van 10 februari 2017 van het “ [court in Nigeria 1] of Nigeria in the [court in Nigeria 2] ” met kenmerk [nr.] ). De rechtbank kan echter niet vaststellen dat dit document is gelegaliseerd door het Nigeriaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Verzoekers hebben na de zitting de gelegenheid gekregen om dit verzuim te herstellen, maar ook de adoptiebeslissing die zij nadien hebben overgelegd, voldoet niet aan de eisen van legalisatie. Het document is daarom in Nederland niet bruikbaar als rechtsgeldig bewijsstuk. Nu het bij een adoptie om een verstrekkend rechtsfeit gaat, en omdat het de staat van personen betreft – een kwestie die niet ter vrije bepaling van partijen staat – brengt de rechtszekerheid met zich dat bijzonder hoge eisen gesteld dienen te worden aan de overgelegde stukken. Alleen al hierom kan de Nigeriaanse adoptiebeslissing in Nederland niet van rechtswege worden erkend.
Afgezien daarvan, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat verzoekers, dan wel alleen verzoekster, hun gewone verblijfplaats had(den) in Nigeria ten tijde van zowel de indiening van het verzoek tot adoptie (2015) als ten tijde van de uitspraak (2017). Daardoor kan de Nigeriaanse adoptiebeslissing niet van rechtswege in Nederland worden erkend op grond van artikel 10:108 lid 1 BW. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verzoekers stellen dat hun gewone verblijfplaats gedurende de gehele adoptieprocedure in Nigeria was. Verzoekers staan weliswaar in de Nederlandse brp ingeschreven en hebben hier een koopwoning, maar het centrum van hun maatschappelijke leven ligt in Nigeria. Verzoekers zijn in 2013 naar Nigeria gegaan, aanvankelijk voor familiebezoek en vakantie, maar verzoekster is daar gebleven toen het plan om in Nigeria een kind te adopteren steeds meer gestalte kreeg. Verzoekers hebben zich in maart 2014 in Nigeria opgegeven als pleegouders en op 9 november 2015 is [minderjarige] bij hen geplaatst. Verzoekster heeft sinds 2015 een baan in Nigeria en huurt daar een woning waar zij verblijft met [minderjarige] en verzoeker als hij in Nigeria is. Verzoeker stelt dat hij in Nederland werkt en tussen beide landen heen en weer reist. Op 7 december 2015 hebben verzoekers een verzoek tot adoptie ingediend bij de rechtbank. In het kader van de adoptieprocedure is door het Ministerie van Vrouwenzaken en Sociale Ontwikkeling onderzoek gedaan naar de geschiktheid van verzoekers als adoptiefouders. In het ‘investigation report’ staat dat verzoekster in Nigeria verblijft en werkt en dat beide partijen zich hebben moeten voorbereiden op de adoptie, welk proces in Nigeria heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk is bij uitspraak van 10 februari 2017 de adoptie door verzoekers van [minderjarige] uitgesproken. Naar de mening van verzoekers staat niet ter discussie dat in ieder geval verzoekster feitelijk woonachtig was in Nigeria ten tijde van de adoptie. Verzoekers hebben dit nog nader onderbouwd door overlegging van een verklaring van de verhuurder van verzoekster, haar aanstelling bij de overheid, een verklaring van de huisarts en een eigen verklaring waarin verzoekster de gang van zaken uiteen heeft gezet.
De ambtenaar is van mening dat de gewone verblijfplaats van verzoekers, in ieder geval van verzoeker, in Nederland was gelegen ten tijde van de adoptie. Verzoekers stonden (en staan) onafgebroken in de Nederlandse brp ingeschreven. In het verzoek tot adoptie dat verzoekers op 7 december 2015 hebben ingediend bij de rechtbank en in het ‘investigation report’ van 18 januari 2017 staat als woonplaats van verzoekers hun adres in Nederland aangegeven en als verblijfplaats een adres in [plaatsnaam 2] , Nigeria. Er zijn geen bewijsstukken overgelegd waaruit de woonplaats van verzoekers gedurende de gehele adoptieprocedure zou kunnen blijken. In het algemeen geldt dat als iemand in de brp in Nederland staat ingeschreven, zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, wat niet uitsluit dat bij overtuigend bewijs de verblijfplaats buiten Nederland kan zijn. Een dergelijk overtuigend bewijs heeft de ambtenaar echter niet bij de stukken aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door verzoekers overgelegde stukken onvoldoende is gebleken dat zij hun gewone verblijfplaats in Nigeria hadden ten tijde van zowel de indiening van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak. Verzoekers hebben hierover niet voldoende duidelijkheid verschaft, ook niet nadat zij daartoe na de zitting in de gelegenheid zijn gesteld. Uit het ‘investigation report’ van het Ministerie van Vrouwenzaken en Sociale Ontwikkeling blijkt dat de medewerkers van de sociale dienst tijdens hun onderzoek meermalen het huis waarvan verzoekers stellen dat dit hun huis is in [plaatsnaam 2] hebben bezocht en dat zij daar hebben gesproken met de zus van verzoekster, maar niet met verzoekers zelf. In het rapport wordt vermeld dat zij in Nederland wonen. Verzoekers hebben ook erkend dat verzoeker voornamelijk in Nederland verbleef (en werkte) en dat hij één of twee keer per jaar naar Nigeria afreisde. Na de zitting hebben verzoekers nog een aanvullende verklaring van het Ministerie van Vrouwenzaken en Sociale Ontwikkeling overgelegd van 10 november 2020 waarin wordt bevestigd dat verzoekster wel degelijk fysiek aanwezig was tijdens het huisbezoek van de sociale dienst. De rechtbank acht dit echter niet voldoende om aan te tonen dat verzoekster gedurende de hele adoptieprocedure (van december 2015 tot februari 2017) in Nigeria heeft verbleven. Uit de tijdlijn die verzoekster na de zitting heeft overgelegd blijkt bovendien dat zij Nigeria in die periode driemaal heeft verlaten voor respectievelijk zes weken, drie dagen en twee weken, waarbij [minderjarige] kennelijk werd verzorgd door de familie van verzoekster.
Nu niet is gebleken dat verzoekers hun gewone verblijfplaats in Nigeria hadden ten tijde van de adoptieprocedure kan de Nigeriaanse adoptiebeslissing zoals gezegd niet in Nederland van rechtswege worden erkend op grond van artikel 10:108 lid 1 BW.
Inhoudelijke beoordeling: artikel 10:109 BW
Op grond van artikel 1:109 lid 1 BW wordt een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, erkend indien:
de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: Wobka) in acht zijn genomen,
de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en
erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 10:108 lid 2 of lid 3 BW zou worden onthouden.
De ambtenaar stelt dat artikel 1:109 lid 1 BW van toepassing is, omdat verzoekers ten tijde van het verzoek tot adoptie en de uitspraak hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
De ambtenaar concludeert dat op basis van de stukken echter niet kan worden vastgesteld of de adoptie op grond van artikel 1:109 lid 1 BW kan worden erkend. Immers niet is gebleken of de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) in acht zijn genomen. Zo is niet gebleken of verzoekers beschikken over een beginseltoestemming zoals vereist volgens de Wobka. Ook merkt de ambtenaar op dat op grond van artikel 5 lid 6 Wobka sprake moet zijn van bijzondere geschiktheid van de adoptiefouder indien het leeftijdsverschil tussen de aspirant adoptiefouder en het te adopteren kind meer dan 40 jaar bedraagt, zoals het geval is bij verzoekers en [minderjarige] .
De rechtbank stelt vast dat de Nigeriaanse adoptie door verzoekers niet in Nederland kan worden erkend op grond van artikel 10:109 BW. Verzoekers hebben immers zelf gesteld dat zij niet voldoen aan de bepalingen van de Wobka, omdat zij hebben gekozen voor de Nigeriaanse adoptieprocedure.
Gelet op het voorgaande zal het primaire verzoek worden afgewezen.
Adoptie naar Nederlands recht
Verzoekers hebben subsidiair verzocht om de adoptie van [minderjarige] door verzoekers naar Nederlands recht uit te spreken.
De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, nu [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nigeria heeft en niet is voldaan aan de bepalingen van de Wobka, zoals hiervoor ook is overwogen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst al het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, J.T.W. van Ravenstein en J.C. Sluymer, kinderrechters, bijgestaan door mr. J.M.N. van Limpt-Schrover als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2021.