Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het verzoekschrift ex artikel 1019w e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’) met producties 1 tot en met 10, ingekomen op 29 maart 2021;
- het faxbericht van de zijde van [verzoeker] van 9 juni 2021, met producties 11 tot en met 15;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 3, ingekomen op 17 juni 2021;
- het bericht van de zijde van [verzoeker] van 21 juni 2021, met productie 16;
- het faxbericht van de zijde van [verzoeker] van 23 juni 2021, met producties 17 tot en met 19;
- de mondelinge behandeling van 24 juni 2021. Hierbij zijn verschenen [verzoeker] in persoon, vergezeld van zijn dochter en bijgestaan door mr. S. Oosting voornoemd en namens Achmea mevrouw C. Matthijsen (juridisch adviseur), bijgestaan door mr. E. Bos-van den Berg voornoemd.
2.De feiten
Omstandigheden
Ik ben ter plaatse goed bekend. Ik woon en werk in [plaats] .
3.Het geschil
tenminste40 km/h heeft gereden. Volgens [verzoeker] is die snelheid op deze kruising veel te hard en gevaarzettend. In dit verband heeft [verzoeker] een verklaring van zijn dochter overgelegd waarin zij stelt dat het ter plaatse niet veilig is om met een snelheid van harder dan 20 km/h te rijden. Achmea heeft dit betwist een heeft betoogd dat [betrokkene] (maximaal) 40 km/h heeft gereden, wat een ter plaatse normale en op de situatie afgestemde snelheid is.
5.De beslissing
.