Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoeker]zowel pro se als wettelijke vertegenwoordigers van
[dochter]te [woonplaats] ,
1.De procedure
- het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek, ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op 30 september 2016, met producties;
- het verweerschrift, ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op 23 januari 2017, met producties;
- de beschikking van deze rechtbank van 9 juli 2018, waarin een voorlopig deskundigenonderzoek is bevolen;
- de brief van 13 januari 2021 (met drie bijlagen) van de zijde van het ziekenhuis, houdende een bezwaar tegen het beroep van mevrouw [verzoeker] (‘de moeder’) op het blokkeringsrecht tevens verzoek tot het bepalen van een mondelinge behandeling;
- het verweer daartegen van de zijde van [verzoeker] , bij brief van 17 februari 2021;
- de mondelinge behandeling van 11 mei 2021. Hierbij is verschenen namens [verzoeker] mevrouw [verzoeker] (de moeder), bijgestaan door mr. J.R. Wildeboer voornoemd en namens het Hagaziekenhuis mevrouw J. Peters (jurist) en mevrouw mr. J.A.J. Faassen (Centramed), bijgestaand door mr. M.J.J. de Ridder voornoemd.
2.De procedure tot nu toe
(…). Het rapport is klaar maar prof. Bos wacht nog op reactie van mw. [verzoeker] (de verwachting is binnen een week) over het wel dan niet gebruik maken van het blokkeringsrecht.”
(toch)” gebruik te willen maken van haar blokkeringsrecht.
3.Het geschil
4.De beoordeling
voor zover nodig” gebruikmaakte van het blokkeringsrecht, waarmee de deskundige volgens haar heeft ingestemd. Daar heeft het ziekenhuis niets tegenover gezet. Vervolgens heeft zij hierin volhard door op 17 december 2020 aan de deskundige te berichten dat zij, zoals de deskundige het op 22 december 2020 beschrijft (2.14), “
toch” gebruik wilde maken van het blokkeringsrecht. De deskundige heeft dit als tijdig beschouwd en heeft daarna, conform de instructie in de beschikking, zijn werkzaamheden gestaakt. Uit een eerder bericht van de deskundige van 21 januari 2020 (2.7) blijkt verder dat de deskundige wist dat hij conform de instructie in de beschikking (2.6), de rapportage diende door te sturen, indien hij van [verzoeker] geen reactie had ontvangen binnen de daartoe gestelde termijn. De deskundige heeft dit niet gedaan. Bij deze stand van zaken zijn er onvoldoende gronden voor de conclusie dat [verzoeker] zich niet tijdig heeft beroepen op het blokkeringsrecht, zoals het ziekenhuis heeft betoogd.