Op 16 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de overdracht van negentien vuurwapens op 3 augustus 2021 in Breda. De zaak kwam voort uit een politieonderzoek naar wapenhandel, waarbij de verdachte in verband werd gebracht met een advertentie in een openbare Telegram-groep. Tijdens het onderzoek werden pseudokopen uitgevoerd, waarbij de vuurwapens aan verbalisanten werden overgedragen.
De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De raadsman betoogde dat er onvoldoende direct bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overdracht van de wapens. De rechtbank overwoog dat er aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte, zoals frequent contact met een medeverdachte en gesprekken die mogelijk betrekking hadden op de overdracht van munitie. Echter, de rechtbank concludeerde dat de tapgesprekken niet specifiek genoeg waren om de verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde feit.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de overdracht van de vuurwapens. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven en de rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte. Dit vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, in aanwezigheid van griffiers.