Uitspraak
Rechtbank Den HAAG
Internationale kinderontvoering
Beschikking in het kader van het op 4 januari 2021 ingekomen verzoek van:
[X] ,
[Y] ,
Procedure
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het verweerschrift ten behoeve van de regiezitting, met bijlage, van de zijde van de vader;
- het verslag van de bijzondere curator, ingekomen op 28 januari 2021;
- het (aanvullende) verweerschrift, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het gewijzigde verzoekschrift, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door de heer [naam] als tolk in de Engelse taal;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator;
- mevrouw [medewerster RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Feiten
- De vader en de moeder zijn gehuwd geweest van [datum huwelijk] 2006 tot [datum echtscheiding] 2017.
- Zij zijn de ouders van het volgende nog minderjarige kind:
- In juli 2019 is de vader met [voornaam minderjarige] verhuisd van Indonesië naar Zuid-Korea.
- Bij uitspraak van de ‘
- Voormelde uitspraak is door ‘
- De vrouw heeft op 28 mei 2020 cassatie ingesteld, waarvan de uitkomst op dit moment nog niet bekend is.
- In december 2020 is de vader met [voornaam minderjarige] verhuisd van Zuid-Korea naar Nederland.
- De vader en [voornaam minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Indonesische nationaliteit.
- De moeder heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.
Verzoek en verweer
;
Beoordeling
District Court of [plaats 2]in Indonesië de geldigheid van de tussen de ouders gesloten overeenkomst is erkend, waaruit volgt dat de vader het eenhoofdig gezag heeft, en dat deze uitspraak is bevestigd in hoger beroep. Die uitspraak heeft volgens de vader onmiddellijke werking, ondanks dat de moeder cassatie heeft ingesteld. Voor zover de moeder nog een gezagsrecht had, stelt de vader zich op het standpunt dat de moeder niet daadwerkelijk het gezag over [voornaam minderjarige] uitoefende op het moment dat hij met [voornaam minderjarige] naar Zuid-Korea verhuisde in juli 2019, nu zij in 2017 zonder mededeling van [plaats 4] naar [eiland] is verhuisd en zij nauwelijks met de vader communiceerde. De vader is op basis van het voorgaande van mening dat hij op het moment van verhuizing vanuit Zuid-Korea naar Nederland het eenhoofdig ouderlijk gezag had, zodat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag.
District Court of [plaats 2]in Indonesië van 2 december 2019, waarin de vader als “the Plaintiff” en de moeder als “the Defendant” is aangeduid, heeft de Indonesische rechtbank omtrent het gezag het volgende overwogen (pagina 36/40 van de vertaling:
District Courtbepaald dat het gezag over [voornaam minderjarige] aan de vader toekomt (pagina 38+39/40 van de vertaling). Hierover is het volgende in de beslissing vermeld:
High Court of [plaats 3](‘
[court] ’) in Indonesië op 6 april 2020 is bekrachtigd. Het door de moeder op 28 mei 2020 ingestelde cassatieberoep doet volgens de Indonesische advocaat niet af aan de geldigheid van die beslissing. Desgevraagd hebben beide ouders tijdens de zitting aangegeven dat niet bekend is wanneer de uitspraak in cassatie zal volgen.
District Courtis overwogen dat de vader met zijn beslissing om [voornaam minderjarige] mee te nemen naar zijn woning in Zuid-Korea in juli 2019 de overeenkomst tussen de ouders niet heeft geschonden. Dit betekent dat de rechter in Indonesië heeft geoordeeld dat er geen sprake is geweest van een onrechtmatige overbrenging van [voornaam minderjarige] door de vader van Indonesië naar Zuid-Korea.