Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[Naam 1], verzoeker, V-nummer: [Nummer 1]
[Naam 3]en
[Naam 4]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 november 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.8631 en NL21.8633. Verzoekers, bestaande uit [Naam 1] en [Naam 2], met hun minderjarige kinderen, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun opvolgende asielaanvragen op 3 juni 2021 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de bestreden besluiten geschorst worden tot zes weken na de beslissing op hun beroepen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 13 oktober 2021 behandeld, waarbij de verzoekers zijn bijgestaan door hun gemachtigde mr. drs. N. Wouters en de staatssecretaris door mr. H.J. Metselaar. Tijdens de zitting was ook een tolk, A. Dogan, aanwezig. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op dezelfde dag in de zaken NL21.8630 en NL21.8632 het beroep van de verzoekers ongegrond verklaard. Gezien deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter besloten de verzoeken om voorlopige voorziening af te wijzen, omdat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.