ECLI:NL:RBDHA:2021:12396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
NL19.23013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van kwetsbare vreemdeling en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een kwetsbare vreemdeling, een Nigeriaanse moeder met een minderjarig kind. De eiseres had op 20 mei 2019 een asielaanvraag ingediend, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak M.T. tegen Nederland, die op 15 maart 2021 werd gewezen. In deze uitspraak bevestigde het EHRM dat Italië kan worden beschouwd als een veilige derde staat voor de opvang van kwetsbare asielzoekers, ondanks de zorgen die eiseres had over de opvangcapaciteit en de omstandigheden in Italië. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de verwijzing naar rapporten van Vluchtelingenwerk en de Swiss Refugee Council, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres is om eventuele problemen in Italië te melden bij de Italiaanse autoriteiten. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, met mr. M.J.S. Kempers als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.23013
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.K.D. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van een uitspraak van het EHRM [1] over de positie van bijzonder kwetsbare vreemdelingen in Italië.
Het EHRM heeft op 15 maart 2021 arrest gewezen in de zaak M.T. tegen Nederland. [2]
Partijen hebben op verzoek van de rechtbank gereageerd op de beslissing van het EHRM.
Verweerder heeft op 4 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 1996.
Op 20 mei 2019 heeft eiseres haar asielaanvraag ingediend. Op dat moment was zij zwanger van haar kind [naam kind] , geboren op [geboortedatum 2] 2019. Eiseres is nu opnieuw zwanger.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië sinds 19 juli 2019 vaststaat.
Standpunt eiseres
4.1
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Ze betwist dat Italië aan bijzonder kwetsbare vreemdelingen passende opvang na een Dublinoverdracht verleend. Eiseres verwijst hierbij onder andere naar het rapport van de Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) van 10 juni 2021, waaruit volgt dat er in de praktijk geen verbeteringen zijn doorgevoerd door de Italiaanse autoriteiten en geen plekken in de opvang beschikbaar zijn voor vreemdelingen zoals eiseres.
4.2
Eiseres voert verder aan dat overdracht aan Italië na een dergelijk tijdsverloop in strijd is met de doelstellingen van de Dublinverordening en het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. De asielaanvraag is van 20 mei 2019 en het akkoord van meer dan twee jaar geleden. Eiseres verwijst verder naar een artikel van Vluchtelingenwerk [3] , de daarin benoemde informatie vanuit de ELENA-coördinator, een brief van Vluchtelingenwerk van 4 mei 2021 en het AIDA-rapport van 3 juni 2021.
Standpunt verweerder
5. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift – samengevat - op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Italië nog immer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, ook in het geval van kwetsbare vreemdelingen. Verweerder verwijst in dit kader naar de arresten van het EHRM in de zaak M.T. tegen Nederland en in de zaak A.B. e.a. tegen Finland van 27 mei 2021 [4] .
Beoordeling door de rechtbank
6.1
De rechtbank heeft het beroep van eiseres aangehouden in afwachting van een uitspraak van het EHRM over de vraag of de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen adequaat zijn. Het EHRM heeft deze vraag bevestigend beantwoord in de zaak M.T. tegen Nederland. Uit dit arrest volgt dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook waar het gaat om bijzonder kwetsbare asielzoekers. Verder volgt uit dit arrest dat het niet noodzakelijk is om aanvullende garanties van Italië te verkrijgen voordat eiseres wordt overgedragen.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat uit de informatie die eiseres heeft overgelegd niet blijkt dat in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem sprake is van zodanige gebreken dat – anders dan het EHRM oordeelt – niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De informatie in het rapport van SFH/OSAR van 10 juni 2021 geeft onvoldoende reden voor een ander oordeel dan het EHRM in zijn arresten heeft uitgesproken. Op pagina 7 van dit rapport staat namelijk ook dat de capaciteit van het nieuwe opvangsysteem SAI (voorheen SPRAR of SIPROIMI) weliswaar onvoldoende is, maar ook dat voorrang wordt gegeven aan kwetsbare mensen. Op dezelfde pagina staat dat de opvangcapaciteit voor kwetsbaren onvoldoende is, maar SFH/OSAR verwijst voor meer informatie naar haar eigen rapport van januari 2020. Dat rapport is uitdrukkelijk door het EHRM meegenomen in het arrest van 27 mei 2021. Het is voor de rechtbank onduidelijk waar SFH/OSAR haar conclusie op baseert dat ook ten tijde van schrijven in juni 2021 in de praktijk onvoldoende capaciteit voor kwetsbare mensen in opvangsysteem SAI bestaat. Dat wordt namelijk uit het rapport niet duidelijk. In zoverre doet het rapport dus geen afbreuk aan de arresten van het EHRM.
6.3
De informatie van Vluchtelingenwerk Nederland werpt vooral vragen op die door het EHRM reeds zijn beantwoord. De rechtbank begrijpt dat het formaliseren van een asielaanvraag tijd kost en dat het hierdoor even kan duren voordat een vreemdeling toegang krijgt tot een opvangcentrum dat specifiek is ingericht voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen. Uit het arrest M.T. tegen Nederland volgt echter dat de overige opvang een aanvaardbare kwaliteit heeft. Dat er geen gereserveerde plaatsen zijn voor Dublinterugkeerders doet dus niet af aan het uitgangspunt dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hierbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft toegezegd dat hij de Italiaanse autoriteiten zal informeren over de persoonlijke situatie van eiseres, zoals haar zwangerschap en de aanwezigheid van haar minderjarige kind. Als eiseres in Italië toch problemen ondervindt bij het verkrijgen van opvang of zich geconfronteerd ziet met tekortkomingen bij de behandeling van haar asielaanvraag, ligt het op haar weg om hierover bij de Italiaanse autoriteiten of de daarvoor geëigende instanties te klagen. Dat dit voor haar niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 26 mei 2021 [5] , slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Dat de zittingsplaats Zwolle een ander gewicht heeft toegekend aan die informatie, doet aan bovenstaande overwegingen van de rechtbank niet af en leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
6.4
De rechtbank overweegt verder dat uit het AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië naar voren komt dan door het EHRM is betrokken bij de totstandkoming van de arresten M.T. tegen Nederland en A.B. tegen Finland.
7. De rechtbank overweegt verder dat zij in de lange duur van de beroepsprocedure geen aanleiding ziet om te oordelen dat eiseres niet overgedragen kan worden aan Italië. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarbij zij onder andere betoogd heeft dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank heeft hiernaar een grondig, volledig en ex nunc onderzoek mogen én moeten verrichten en heeft daarom de jurisprudentie van het EHRM hierover afgewacht. De rechtbank overweegt daarbij dat op grond van de Dublinverordening geen maximale termijn geldt die de rechtbank kan besteden aan de behandeling van het beroep. Evenmin volgt uit de Dublinverordening dat overdracht niet langer mogelijk is als een termijn van meer dan 18 maanden is verstreken. Uit de punten 69 en 70 van het arrest van 13 november 2018, X.X, ECLI:EU:C:2018:900, blijkt dat de Uniewetgever van belang acht dat snel wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming. Dat neemt niet weg dat een voorziening in rechte pas doeltreffend is, als de rechterlijke instantie daar de tijd voor kan nemen die in voorkomend geval redelijk is. De rechtbank acht het in navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 september 2021 [6] niet onredelijk dat de overdrachtstermijn wordt geschorst voor een periode die uiteindelijk langer kan blijken te zijn dan de in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening genoemde maximale termijn van 18 maanden die geldt voor de situatie dat een betrokkene onderduikt. Dat eiseres meent dat antwoorden op de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de uitspraak van de Afdeling afgewacht moeten worden, volgt de rechtbank niet. De prejudiciële vragen zien immers op opschorting door de hogerberoepsrechter, niet op die door de rechter in eerste aanleg.
8. Voor zover eiseres betoogt dat het EHRM een schrijven van een advocate van 16 november 2020 ten onrechte niet heeft betrokken bij de beoordeling van de zaak M.T. tegen Nederland en dat om die reden aan het EHRM is verzocht de zaak te heropenen, slaagt dit niet. De rechtbank overweegt hierover dat het EHRM het arrest van 15 april 2021 op 18 mei 2021 heeft gerectificeerd en dat de rectificatie geen verandering heeft gebracht in de uitkomst van de zaak.
Conclusie
9. Het beroep van eiseres is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.S. Kempers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Europees Hof voor de rechten van de mens.
2.ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
3.Veelgestelde vragen Dublin/Italië – Gevolgen wetswijzigingen voor opvang (van Dublin-terugkeerders) in Italië’, VluchtelingenWerk Nederland, 6 augustus 2021.
4.ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.