ECLI:NL:RBDHA:2021:12383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
C/09/616937 / KG ZA 21-805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van OM-onderzoek in kort geding met betrekking tot aangifte van eiseres

In deze zaak heeft eiseres, die verloofd is geweest met de heer [A], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid). Eiseres vordert dat het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek naar haar aangifte opschort totdat het gerechtshof in hoger beroep heeft geoordeeld over een eerder vonnis. Dit eerdere vonnis, gewezen in een kort geding, wees de vorderingen van eiseres af, waarbij de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van belangenverstrengeling of onpartijdigheid in de behandeling van de aangiften door het OM.

Eiseres stelt dat het OM onrechtmatig handelt door het onderzoek niet op te schorten, en dat dit de schijn van partijdigheid wekt. De voorzieningenrechter heeft in deze procedure vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is bij een beslissing in kort geding, omdat de Staat heeft toegezegd het onderzoek op te schorten totdat het gerechtshof een beslissing heeft genomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres in dit kort geding niet kan worden toegewezen, omdat de rechtsgang bij het gerechtshof voldoende waarborgen biedt en de kans op tegenstrijdige beslissingen moet worden voorkomen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de gevraagde ordemaatregel geweigerd en eiseres veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.683,--. Dit vonnis is uitgesproken op 8 november 2021 door mr. G.H.I.J. Hage en mr. S.J. Hoekstra-van Vliet.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/616937 / KG ZA 21-805
Vonnis in kort geding van 8 november 2021
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] , [land] ,
eiseres,
advocaat mr. D.B. Dubach te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:
de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiseres’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de op 23 september 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op 7 oktober 2021. Op 23 september 2021 – na afloop van de mondelinge behandeling – heeft eiseres schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend. In verband met dit wrakingsverzoek is de behandeling van dit kort geding geschorst. Bij beslissing van de wrakingskamer van 1 november 2021 is het wrakingsverzoek afgewezen. Vonnis is vervolgens (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiseres is verloofd geweest met de heer [A] (‘ [A] ’).
2.2.
[A] heeft op 23 november 2020 aangifte gedaan tegen de juridisch adviseurs van eiseres, de heer [juridisch adviseur 1] (‘ [juridisch adviseur 1] ’) en de heer [juridisch adviseur 2] (‘ [juridisch adviseur 2] ’), wegens poging tot afdreiging (‘aangifte van [A] ’).
2.3.
[juridisch adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] hebben vervolgens op 30 november 2020 aangifte gedaan tegen [A] en zijn vader (de heer [B] ) wegens het doen van een valse aangifte (‘aangifte van [juridisch adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] ’).
2.4.
Op 15 december 2020 heeft eiseres bij het Openbaar Ministerie te Amsterdam (‘OM’) aangifte gedaan tegen haar ex-verloofde, de heer [A] (‘ [A] ’), wegens (zware) mishandeling en poging tot doodslag (‘aangifte van eiseres’).
2.5.
De rechercheofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam draagt de eindverantwoordelijkheid over de aangiften van eiseres, [A] en [juridisch adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] . De rechercheofficier heeft de aangiften van [A] en [juridisch adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] aan een zaaksofficier toebedeeld en de aangifte van eiseres aan een andere zaaksofficier.
2.6.
Op 21 mei 2021 heeft [juridisch adviseur 1] namens eiseres het OM per exploot gesommeerd de aangifte van eiseres naar een ander arrondissementsparket te verwijzen om zoveel mogelijk de schijn van benadeling of bevoordeling te vermijden. Het OM heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
2.7.
Op 18 juni 2021 heeft eiseres de Staat in kort geding gedagvaard (‘het eerste kort geding’) en gevorderd de Staat te gebieden om de aangifte van eiseres naar een ander arrondissementsparket te verwijzen. Eiseres stelde zich in dit kort geding op het standpunt dat door de combinatie van de inhoudelijke verwevenheid van de drie aangiften en de rol van de rechercheofficier als eindverantwoordelijke voor de drie aangiften, de schijn van belangenverstrengeling en het ontbreken van onpartijdigheid, onafhankelijkheid en objectiviteit, is gewekt. Deze schijn heeft zich volgens eiseres geopenbaard doordat een brigadier de aangifte van eiseres enerzijds en de aangiften van [A] en [juridisch adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] anderzijds met elkaar in verband heeft gebracht.
2.8.
Op verzoek van eiseres heeft de Staat het onderzoek naar de aangifte van eiseres opgeschort tot de uitkomst van het eerste kort geding in eerste aanleg.
2.9.
Op 30 juli 2021 is vonnis gewezen in het eerste kort geding en zijn de door eiseres ingestelde vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij onder meer als als volgt overwogen:
“De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval niet geconcludeerd kan worden dat het OM niet in redelijkheid tot de door eiseres bestreden aanpak en taakverdeling c.q. zaakstoedeling heeft kunnen komen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die het vermoeden doen ontstaan dat van onpartijdigheid, onafhankelijkheid en objectiviteit geen sprake is, terwijl ook de schijn van het ontbreken daarvan niet is gerezen. Er zijn geen aanknopingspunten voor de gedachte dat zich enige vorm van belangenverstrengeling voordoet.”
2.10.
Eiseres heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 30 juli 2021.
2.11.
Bij e-mail van 10 augustus 2021 heeft de advocaat van eiseres de advocaat van de Staat verzocht te bevestigen dat het onderzoek naar de aangifte van eiseres opgeschort blijft totdat het gerechtshof in hoger beroep arrest heeft gewezen. De (advocaat van de) Staat heeft in reactie hierop bij e-mail van 13 augustus 2021 als volgt bericht:
“Voor het kort geding in eerste aanleg was het OM bereid het onderzoek tijdelijk stop te zetten. Daar waren toen twee redenen maatgevend voor: enerzijds de beperkte tijd van het stop zetten (een paar weken) en anderzijds het feit dat er in het geheel nog geen rechter gekeken had naar het standpunt van [eiseres][toevoeging voorzieningenrechter: hiermee wordt eiseres bedoeld]
.
Beide factoren liggen thans anders: er ligt nu wel degelijk – zij het een niet-onherroepelijke – beoordeling van een rechter van het standpunt van [eiseres] en het stop zetten zou nu veel langer duren. Gelet op het feit dat er ook andere betrokkenen zijn in deze zaak – waaronder bijvoorbeeld de beschuldigde – is het OM nu niet voornemens om het onderzoek stop te zetten.”
2.12.
Sinds 10 augustus 2021 wordt het onderzoek naar de aangiften door verschillende politieteams uitgevoerd. De aangifte van eiseres wordt onderzocht door de Districtsrecherche Centrum-Noord en de aangiften van [A] en [juridisch adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] worden onderzocht door de Districtsrecherche Zuid-West.
2.13.
Op 14 september 2020 heeft eiseres in het hoger beroep een incidentele vordering op grond van artikel 223 jo 353 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’) ingesteld bij het gerechtshof. In dit incident vorder eiseres de Staat te gebieden het OM-onderzoek naar de aangifte van eiseres op te schorten totdat het gerechtshof eindarrest heeft gewezen in het hoger beroep. Het gerechtshof heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 28 september 2021 voor conclusie van antwoord in het incident aan de zijde van de Staat.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te gebieden het OM-onderzoek naar de aangifte van eiseres op te schorten totdat door het gerechtshof eindarrest is gewezen in het hoger beroep in het eerste kort geding, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert eiseres – samengevat – het volgende aan. Doordat het OM ondanks herhaaldelijk verzoek en aanmaning niet tot opschorting van het onderzoek is overgegaan, handelt het OM onrechtmatig. Het OM miskent de scheiding van de staande en de zittende magistratuur. Het OM laat bovendien toe dat fundamentele beginselen in het OM-onderzoek worden geschonden, omdat een onafhankelijk en onpartijdig OM-onderzoek niet kan plaatsvinden als de strikte scheiding niet ook wordt toegepast op het niveau van de recherche. In elk geval wordt de schijn van het ontbreken van onafhankelijkheid en partijdigheid gewekt, doordat dezelfde rechercheur onderzoek doet naar alle drie de aangiften. Ook is de scheiding op het niveau van de zaaksofficieren doorbroken, omdat één van de zaaksofficieren door het handelen van de betreffende rechercheur besmet is met de aangifte van de andere zaaksofficier. Dit terwijl het OM het op voorhand wel noodzakelijk heeft gevonden om voor de aangifte van eiseres een andere zaaksofficier aan te stellen dan voor de aangiften van [A] en [juridisch adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] en het OM het belang van eiseres al heeft erkend door het strafrechtelijk onderzoek op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak had gedaan in het eerste kort geding. Kennelijk neemt het OM het aanstaande oordeel van het gerechtshof niet serieus.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Staat in dit kort geding heeft toegezegd dat hij bereid is de beslissing van het gerechtshof op de provisionele vordering in het hoger beroep af te wachten en gedurende die periode het onderzoek naar de aangifte van eiseres te schorsen, mits – omdat traag procederen door eiseres volgens de Staat consequenties moet hebben – die beslissing door het gerechtshof wordt genomen binnen twee maanden nadat de Staat een conclusie van antwoord in het incident heeft ingediend. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van de voorliggende vordering van die toezegging uit.
4.2.
Eiseres heeft ervoor gekozen dezelfde vordering in te stellen bij twee verschillende instanties, doordat zij onderhavig kort geding aanhangig heeft gemaakt en tevens een gelijkluidende incidentele vordering in het hoger beroep heeft ingesteld. Voorkomen moet worden dat dit er toe leidt dat over dezelfde kwestie tegenstrijdige beslissingen worden genomen.
4.3.
Met de Staat is de voorzieningenrechter van oordeel dat in de gegeven omstandigheden de bij het gerechtshof ingestelde provisionele vordering moet worden aangemerkt als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang die in dit geval de weg naar de kortgedingrechter afsluit. Het gerechtshof zal immers beslissen op een vordering met dezelfde strekking. Bovendien is het gerechtshof ook de instantie die in hoger beroep oordeelt over het oordeel van de voorzieningenrechter in het eerste kort geding dat er geen aanleiding is om het onderzoek naar de aangifte van eiseres naar een ander arrondissement te verwijzen.
4.4.
Anders dan eiseres stelt heeft zij geen spoedeisend belang bij een beslissing in dit kort geding vooruitlopend op de beslissing van het gerechtshof. Weliswaar wordt de beslissing in dit kort geding naar verwachting eerder wordt genomen dan de beslissing op de incidentele vordering bij het gerechtshof, maar de Staat heeft toegezegd dat hij bereid is het onderzoek naar de aangifte van eiseres op te schorten totdat het gerechtshof op de provisionele vordering heeft beslist. Gelet hierop bestaat er op dit moment geen spoedeisend belang bij een ordemaatregel. Dat de Staat aan de schorsing van het onderzoek een maximale termijn van twee maanden nadat hij zijn conclusie van antwoord heeft ingediend heeft verbonden, maakt dat niet anders. Voorshands kan er vanuit worden gegaan dat het gerechtshof binnen die termijn op de incidentele vordering heeft beslist en aan de Staat kan niet worden tegengeworpen dat hij een maximale termijn heeft verbonden aan de schorsing, teneinde traag procederen van eiseres in de incidentele vordering te voorkomen. Dat de Staat vreest voor traag procederen kan hem niet worden verweten. Eiseres heeft er immers voor gekozen tegen het vonnis in het eerste kort geding regulier hoger beroep (in plaatst van (turbo)spoedappel) in te stellen, terwijl zij wel van de Staat verwacht dat het onderzoek hangende het hoger beroep stil wordt gelegd. Met de Staat is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit – mede gelet op de belangen van de overige betrokkenen bij de aangifte van eiseres – geen voor de hand liggende keuze is. Mocht het gerechtshof niet binnen de termijn van schorsing van het onderzoek beslissen, zonder dat dit verband houdt met niet voortvarend procederen aan de zijde van eiseres, dan gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de Staat zal overwegen de schorsing van het onderzoek te verlengen. Indien dat anders is en/of daar anderszins aanleiding toe bestaat, ligt het op de weg van eiseres om desgewenst nogmaals een kort geding aanhangig te maken.
4.5.
Slotsom is dat de voorzieningenrechter de gevraagde ordemaatregel zal weigeren. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
weigert de gevraagde ordemaatregel;
5.2.
veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.683,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 667,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet op 8 november 2021.
idt