ECLI:NL:RBDHA:2021:12375
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen wegens onvoldoende gezichtsveld
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had verzocht om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en T. Dit verzoek werd door het CBR geweigerd op basis van een onvoldoende gezichtsveld, minder dan 90 graden horizontaal, zoals vastgesteld door oogartsen. Eiser had eerder een beroerte gehad, wat zijn gezichtsveld had beperkt. Ondanks een herkeuring door een andere oogarts, die eiser rijgeschikt achtte voor een jaar, bleef het CBR bij zijn standpunt dat eiser niet voldeed aan de eisen voor rijgeschiktheid.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het CBR zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser niet onder de uitzonderingssituatie van de Regeling eisen geschiktheid viel. De rechtbank concludeerde dat de medische gegevens van de oogartsen niet voldoende waren om aan te tonen dat eiser wel voldeed aan de vereisten voor een verklaring van geschiktheid. De rechtbank benadrukte dat de dwingendrechtelijke bepalingen in de regelgeving geen ruimte boden voor een belangenafweging in het voordeel van eiser, ondanks zijn eerdere positieve proefles bij een erkende rijschool.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.