ECLI:NL:RBDHA:2021:12375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen wegens onvoldoende gezichtsveld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had verzocht om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en T. Dit verzoek werd door het CBR geweigerd op basis van een onvoldoende gezichtsveld, minder dan 90 graden horizontaal, zoals vastgesteld door oogartsen. Eiser had eerder een beroerte gehad, wat zijn gezichtsveld had beperkt. Ondanks een herkeuring door een andere oogarts, die eiser rijgeschikt achtte voor een jaar, bleef het CBR bij zijn standpunt dat eiser niet voldeed aan de eisen voor rijgeschiktheid.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het CBR zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser niet onder de uitzonderingssituatie van de Regeling eisen geschiktheid viel. De rechtbank concludeerde dat de medische gegevens van de oogartsen niet voldoende waren om aan te tonen dat eiser wel voldeed aan de vereisten voor een verklaring van geschiktheid. De rechtbank benadrukte dat de dwingendrechtelijke bepalingen in de regelgeving geen ruimte boden voor een belangenafweging in het voordeel van eiser, ondanks zijn eerdere positieve proefles bij een erkende rijschool.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T. de Beet),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en T geweigerd vanwege een onvoldoende gezichtsveld, minder dan 90 graden horizontaal.
Bij besluit van 6 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eind 2018 heeft eiser een beroerte gehad waardoor zijn gezichtsveld is beperkt. Om te mogen auto- en trekkerrijden heeft eiser verweerder verzocht om een verklaring van geschiktheid. Daartoe heeft verweerder eiser onder andere verwezen naar een oogarts. Oogarts Snoek stelt vast dat eiser dieptegevoel mist in zijn linkeroog. Snoek acht eiser rijgeschikt voor de duur van 1 jaar. Bij besluit van 7 mei 2020 wordt eiser echter niet rijgeschikt geacht. Eiser heeft een herkeuring ondergaan bij oogarts Gan. Eiser wordt door Gan ongeschikt geacht om te rijden.
Wat heeft verweerder besloten?
2 In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde verklaring van geschiktheid geweigerd, naar later blijkt, op basis van de informatie van Gan, met inachtneming van de informatie van Snoek. In het bestreden besluit blijft verweerder bij zijn standpunt, eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat wel sprake is van meer dan 90 graden zicht horizontaal. Daarmee komt eiser niet in aanmerking voor de uitzondering van een rijtest zoals genoemd in paragraaf 3.3 van de Regeling eisen geschiktheid.
Wat vindt eiser in beroep?
3 Eiser is van mening dat verweerder onvoldoende uitleg heeft gegeven voor de juiste lezing van de betreffende medische gegevens. Het besluit berust op een onjuiste vaststelling van feiten. Een medisch adviseur bij DAS rechtsbijstand, geeft desgevraagd uitleg aan de gegevens van de oogartsen Snoek en Gan. De conclusie is dat het zicht boven de X-as (horizontaal) met name links is beperkt tot ongeveer 35-40 graden maar rechts niet. Daarmee komt het totaal op 110 tot 120 graden. Onder de X-as heeft eiser een minimaal gezichtsveld er is er sprake van vrijwel geen waarneming. De gemiddelde waarde is 100 graden.
Daarnaast vindt eiser dat de uitzondering van paragraaf 3.3, onderdeel a, van de Regeling ook om andere redenen wel op hem van toepassing is. Hij heeft immers op 27 juni 2020 met goed gevolg een proefles afgenomen bij een door verweerder erkende rijschool. Ook de suggestie van een rijtest door oogarts Gan wijst op het toepasselijk zijn van de uitzondering.
Wat zijn de regels?
4 De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet onder de uitzonderingssituatie van paragraaf 3.3 van de Regeling valt.
Uit de bij eiser afgenomen Esterman testen is op te maken dat het vlak dat op de test is gemerkt met ‘seen’, zich op de horizontale lijn uitstrekt tot ongeveer 60-70 graden. De toelichting van de medisch adviseur van eisers gemachtigde volgt kan de rechtbank niet, nu hierin kennelijk alleen de scores boven de horizontale lijn bij de beoordeling zijn betrokken. De rechtbank is van oordeel dat ook de onderzijde van de horizontale lijn als ‘seen’ gekenmerkt dient te zijn.
De suggestie van oogarts Gan betekent niet dat verweerder daadwerkelijk een rijtest diende af te nemen. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] kunnen adviezen van medisch specialisten die in strijd zijn met regelgeving niet door verweerder worden gevolgd gelet op de dwingendrechtelijke bepalingen in de regelgeving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet voldoet aan de eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorvoertuigen van rijbewijscategorieën B en T.
6 Uit artikel 103 van het Reglement volgt dat geen verklaring van geschiktheid wordt geregistreerd indien verweerder in redelijkheid heeft kunnen en mogen oordelen dat de aanvrager niet voldoet aan de eisen van geschiktheid. Nu die situatie van toepassing is, zoals onder 5 overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht geen verklaring van geschiktheid heeft geregistreerd ten behoeve van eiser.
7 Het dwingendrechtelijke karakter van artikel 103 van het Reglement en paragraaf 3.3. van de Regeling biedt geen ruimte om voor eiser in dit geval een afzonderlijke belangenafweging en een uitzondering te maken. Het met goed gevolg afnemen van een proefles bij een door verweerder erkende rijschool kan daaraan niet afdoen.
Conclusie
8 Het beroep is ongegrond.
9 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE

Reglement rijbewijzen

Op grond van artikel 94 van het Reglement rijbewijzen het Reglement dient het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) te onderzoeken, mede op basis van de bevindingen van de aangewezen deskundige of deskundigen of de aanvrager al dan niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
De bedoelde ministeriële regeling betreft de Regeling.
In artikel 103 van het Reglement is bepaald dat, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. Deze registratie vindt plaats zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van:
de bevindingen van de arts of artsen of deskundige of deskundigen, of
de eigen verklaring, indien geen vordering als bedoeld in artikel 101, eerste lid, is gedaan.

Regeling eisen geschiktheid

Paragraaf 3.3. Gezichtsvelden
a. groep 1: Het horizontale gezichtsveld moet minimaal 120 graden zijn en het bereik dient zich links en rechts minstens 50 graden uit te strekken. Het verticale gezichtsveld dient minstens 20 graden naar boven en beneden te zijn. Binnen een straal van 20 graden vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.
In uitzonderlijke omstandigheden kunnen personen die niet voldoen aan de normen voor het gezichtsveld, zoals bij scotomen, kwadrantanopsie of homonyme hemianopsie, geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Voorwaarden zijn de afwezigheid van andere visuele functiestoornissen, een positief advies van een oogarts en een positieve rijtest (zie paragraaf 3.5).
Deze uitzondering geldt niet voor personen met een gezichtsveld van minder dan 90 graden horizontaal.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4419)