ECLI:NL:RBDHA:2021:12338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
NL21.10672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geloofwaardigheid van asielverklaringen van een Sri Lankaanse Tamil en de beoordeling van politieke motieven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 oktober 2021, is de geloofwaardigheid van de verklaringen van een asielzoeker uit Sri Lanka aan de orde. De eiser, een etnische Tamil, heeft asiel aangevraagd op basis van politieke vervolging. Hij stelt dat hij betrokken is geweest bij de Tamil National Alliance (TNA) en dat hij vanwege zijn politieke activiteiten is aangevallen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van de eiser als ongeloofwaardig worden beschouwd. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet hoeft te bewijzen dat zijn veronderstellingen over de geweldsincidenten verband houden met zijn politieke activiteiten, maar dat hij aannemelijk moet maken dat deze veronderstellingen plausibel zijn. De rechtbank concludeert dat de verweerder de geweldsincidenten op zichzelf geloofwaardig acht, maar niet de politieke motieven die aan deze incidenten ten grondslag zouden liggen. Dit oordeel wordt door de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd beschouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.496.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Lohmann).

ProcesverloopBij besluit van 29 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Ook is aan eiser geen reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek verleend

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
.Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Eiser stelt een etnische Tamil van Sri Lankaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1996. Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij sinds 2015 via een oom betrokken is bij de Tamil National Alliance (TNA). Eiser zou vanwege het voeren van campagne voor de TNA – voor de verkiezingen van 2018 en 2020 – tweemaal zijn aangevallen door onbekende mensen, gelieerd aan een politieke concurrent. Verder vreest eiser bij terugkeer naar Sri Lanka in detentie te worden gezet, omdat hij met een visum voor Roemenië uit Sri Lanka is vertrokken, lang in het buitenland heeft verbleven en dan vanuit Nederland terugkeert.
2. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht. Ook volgt verweerder eiser in zijn verklaringen dat hij als niet-lid betrokken is geweest bij de TNA en dat hij bij enkele geweldsincidenten betrokken is geweest. Verweerder vindt het echter niet geloofwaardig dat de geweldsincidenten met elkaar in verband staan en ook niet dat er een verband is tussen (één van) de geweldsincidenten en eisers betrokkenheid bij de TNA. Ook vindt verweerder niet geloofwaardig dat onbekende personen nog een aantal keer bij het (ouderlijk) huis van eiser zijn geweest om hem te zoeken. Volgens verweerder is het verder niet aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat en dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka vanwege zijn etniciteit, zijn politieke activiteiten en zijn verblijf in het buitenland serieuze problemen zal krijgen. Verweerder heeft eisers aanvraag daarom afgewezen als ongegrond.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser (deels) ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom ten onrechte afgewezen als ongegrond. Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt. Dat doet zij aan de hand van de gronden die eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd. De rechtbank gebruikt daarbij de term ‘veronderstellingen’ als het gaat om aannames over waarom iets in het verleden zou zijn gebeurd en de term ‘vermoedens’ als het gaat om verwachtingen over wat er in de toekomst zal gaan gebeuren.
Geloofwaardigheid van eisers verklaringen
4. Eiser betoogt dat hij zijn veronderstelling dat de geweldsincidenten verband houden met zijn politieke activiteiten en dat de daders behoorden tot de aanhangers van de politieke rivaal Karuna wel degelijk heeft onderbouwd. Volgens eiser heeft hij deze veronderstelling in redelijkheid kunnen baseren op de politieke context, het moment van de aanvallen (rondom de verkiezingen en tijdens het plakken van verkiezingsposters), de uitlatingen van de aanvallers en de daaropvolgende vernielingen die zijn aangericht aan het huis van het gemeenteraadslid [gemeenteraadslid] van de TNA. Ten aanzien van zijn veronderstelling dat de daders behoren tot de aanhangers van Karuna heeft eiser verwezen naar de uitlatingen van de daders en naar algemene landeninformatie over de politieke situatie in de Oostelijke Provincie en de positie van Karuna [1] . Ook betoogt eiser dat verweerder onterecht een tegenstrijdigheid tegenwerpt ten aanzien van eisers verklaring dat hij bij het incident in 2018 voor dood is achtergelaten. Eiser betoogt verder dat zijn politieke activiteiten niet als beperkt kunnen worden aangemerkt. Hij maakte onderdeel uit van het campagneteam van de TNA, hij ondersteunde de leden van de TNA bij het ronselen van stemmen, hij fungeerde als chauffeur van [gemeenteraadslid] , en hij plakte verkiezingsposters en vervoerde zelfs kiezers naar het stembureau etc. Verweerder heeft zijn premisse dat enkel personen die een significante rol bekleden binnen de politiek een risico lopen op geweldsincidenten niet onderbouwd.
4.1.
Verweerder heeft op de zitting verduidelijkt dat hij de geweldsincidenten op zichzelf geloofwaardig acht, maar niet dat de daders in hun uitspraken zouden hebben verwezen naar eisers politieke betrokkenheid bij de TNA en dat zij de naam van Karuna zouden hebben genoemd. Daarom kan eiser volgens verweerder zijn veronderstelling dus niet daarop baseren. Verweerder benadrukt dat eiser heeft verklaard dat de daders onbekenden waren. Dat eiser vanwege een politiek motief is aangevallen door aanhangers van Karuna is dus gebaseerd op veronderstellingen van eiser. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser persoonlijk doelwit is geweest. Het standpunt dat eisers verklaringen over het voor dood zijn achtergelaten en dat hij op dat moment al bewusteloos was tegenstrijdig zijn, heeft verweerder op de zitting laten vallen.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder wel geloofwaardig acht dat eiser in 2018 en 2020 slachtoffer is geweest van geweldsincidenten, maar niet dat er een verband is met eisers politieke activiteiten en ook niet dat de daders tot de aanhangers van Karuna behoren. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder zo dat de daders voor eiser onbekend waren en dat eiser geen actieve rol had binnen de TNA en slechts beperkte activiteiten verrichtte voor de TNA, zodat het enkel een veronderstelling van eiser betreft dat de geweldsincidenten politiek gemotiveerd waren.
4.3.
Verweerder beoordeelt asielaanvragen onder meer aan de hand van Werkinstructie 2014/10 [2] . In paragraaf 3.1 van deze Werkinstructie worden twee categorieën van feiten en omstandigheden onderscheiden, waaronder:
“(…) de gebeurtenissen die zich volgens de vreemdeling in het land van herkomst hebben voorgedaan. Deze gebeurtenissen zijn deels gebaseerd op de eigen waarneming van
de vreemdeling, maar kunnen tevens gebaseerd zijn op wat de vreemdeling van derden heeft gehoord. Daarnaast kan het zijn dat de vreemdeling bepaalde gebeurtenissen met elkaar in verband brengt, ofwel een bepaalde oorzaak/gevolg relatie aanwijst die berust op zijn
eigen veronderstellingen.”
Paragraaf 3.2 van deze Werkinstructie over de beoordeling van de relevante elementen luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“Indien de vreemdeling een relevant element niet of onvoldoende kan onderbouwen met documenten of ander objectief bewijsmateriaal, zal aan de hand van de geloofwaardigheidsindicatoren (zie paragraaf 3.2.1) moeten worden getracht tot het oordeel geloofwaardig of ongeloofwaardig te komen.
Als algemene richtlijn voor de geloofwaardigheidsbeoordeling in het geval sprake is van onvoldoende onderbouwing, gelden de bepalingen uit artikel 4, lid 5 van de Kwalificatierichtlijn (thans neergelegd in artikel [31, zesde lid, van de Vw 2000]). Dit artikel houdt rekening met de omstandigheid dat van een asielzoeker doorgaans niet verwacht kan worden dat hij zijn relaas volledig met bewijsmateriaal staaft en biedt aanknopingspunten waarmee, bij gebrek aan dat bewijsmateriaal, in de geloofwaardigheidsbeoordeling rekening kan worden gehouden. Deze aanknopingspunten komen ook terug in de
geloofwaardigheidsindicatoren (zie paragraaf 3.2.1).
(…)
De beoordelend ambtenaar dient een subjectieve invulling te vermijden en er op bedacht te zijn dat er nu eenmaal bijna nooit zekerheid zal zijn over de juistheid van de verklaringen van de asielzoeker. Dat laatste is ook niet nodig, omdat de vreemdeling niet hoeft te
bewijzenwat hem overkomen is maar zijn vrees voor vervolging of behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM
aannemelijkmoet maken.”
De rechtbank maakt hieruit op dat een asielzoeker de door hem of haar gemaakte veronderstellingen over een bepaalde oorzaak/gevolg relatie niet hoeft te bewijzen, maar daarover aannemelijk moet kunnen verklaren. Dat betekent dat verweerder deze veronderstellingen aan de hand van interne en externe geloofwaardigheidsfactoren moet beoordelen op plausibiliteit.
4.4.
Eiser heeft over het geweldsincident in 2018 verklaard dat de daders het volgende tegen hem zeiden: “Jij bent actief voor TNA, voor [gemeenteraadslid] . Jij gaat altijd met hem om. Als jij tegen Karuna in gaat dan gebeurd jou dit. Dan overkomt jou wat.” [3] Over het geweldsincident in 2020 heeft eiser verklaard dat hij op de avond vóór de verkiezingen bezig was met poster plakken en andere activiteiten toen hij werd aangevallen en dat de aanvallers tegen hem zeiden “Je bent toch aanhanger van TNA [gemeenteraadslid] ?” [4] Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat hij de gebeurtenissen wel geloofwaardig acht, maar niet dat de daders daarbij deze dingen zouden hebben gezegd. Verweerder is echter niet in staat gebleken om uit te leggen waarom hij bij de beoordeling van deze feitelijke gebeurtenissen een onderscheid maakt tussen wat er is gebeurd en wat er daarbij is gezegd. De rechtbank begrijpt dat verweerder dit niet baseert op basis van vage of tegenstrijdige verklaringen van eiser daarover, maar dat verweerder in het grotere geheel niet geloofwaardig acht dat sprake is van een politieke motief en dat het daarom niet geloofwaardig zou zijn dat de daders dergelijke uitingen zouden hebben gedaan. De rechtbank vindt dit een opmerkelijke manier van beoordelen, omdat het logischerwijze voor de hand ligt om eerst de gestelde feitelijke gebeurtenissen te beoordelen en pas daarna de veronderstellingen die de vreemdeling als gevolg van die gebeurtenissen doet. Maar ook als deze wijze van toetsen wel wordt gevolgd, stelt verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt dat eisers veronderstelling dat de geweldsincidenten politiek zijn gemotiveerd niet aannemelijk is. Verweerder betrekt daarbij namelijk ten onrechte dat de daders voor eiser onbekend waren. Dat eiser de identiteit van de daders niet kende of hen niet herkende als aanhangers van Karuna, betekent namelijk niet dat zij zulke dingen niet kunnen hebben gezegd. Verweerders stelling dat eiser slechts marginale politieke activiteiten verrichtte en dat het daarom niet geloofwaardig is dat de geweldsincidenten een politiek motief hebben, volgt de rechtbank ook niet. Aan dit standpunt van verweerder ligt de aanname ten grondslag dat alleen personen die een significante rol bekleden binnen een politieke groepering een risico lopen slachtoffer te worden van geweld. Verweerder heeft echter niet onderbouwd waar hij deze aanname op baseert. Nog los van de vraag hoe groot de rol van eiser binnen de TNA was, ziet de rechtbank niet in waarom personen die enkel marginale activiteiten verrichten, zoals het plakken van verkiezingsposters, daardoor geen politiek gemotiveerde problemen zouden kunnen ondervinden, bijvoorbeeld met lokale aanhangers van een politieke concurrent. Daarbij is van belang dat eiser over het incident in 2018 heeft verklaard dat de daders hem identificeerden als de chauffeur van [gemeenteraadslid] [5] en over het incident in 2020 dat hij op dat moment bezig was met politieke activiteiten (waaronder posters plakken) [6] . Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom deze omstandigheden, in combinatie met het feit dat de incidenten zich hebben voorgedaan in een periode van verkiezingscampagnes, onvoldoende zijn om eisers veronderstelling, dat de geweldsincidenten politiek gemotiveerd waren, als plausibel aan te merken. Verweerder gaat daarbij ook onvoldoende gemotiveerd voorbij aan de door eiser overgelegde aangifte van [gemeenteraadslid] over de vernielingen aan diens woning. Met de enkele stelling dat deze aangifte niet gaat over de incidenten waar eiser bij betrokken was, gaat verweerder er aan voorbij dat in de aangifte melding wordt gemaakt van problemen die eiser zou hebben ondervonden. De aangifte onderbouwt volgens eiser zijn verklaringen dat hij wordt vereenzelvigd met [gemeenteraadslid] en dat de vernielingen aan de woning van [gemeenteraadslid] hebben plaatsgevonden. Eiser betoogt daarbij niet ten onrechte dat de verklaringen van [gemeenteraadslid] niet zonder meer als subjectief kunnen worden aangemerkt, nu hij de aangifte niet heeft gedaan louter ten behoeve van eiser, maar meer ter bescherming van zichzelf en zijn gezinsleden (en zijn eigendommen). De aangifte is daarmee een interne geloofwaardigheidsindicator die aansluit bij eisers verklaringen.
4.5.
Verweerder stelt zich verder ten onrechte op het standpunt dat het, gelet op de mededeling van eisers ouders dat het veilig was, niet geloofwaardig is dat eiser bij zijn ouderlijk huis werd gezocht. Eiser wijst daarbij terecht op zijn verklaringen op pagina 13 en 14 van het rapport nader gehoor, waar hij heeft verklaard dat hij kort na het incident in 2018 werd gezocht dat het daarna rustig werd en dat zijn ouders pas veel later tegen hem hebben gezegd dat hij veilig terug kon komen. Verweerder heeft deze verklaringen ten onrechte niet betrokken in zijn beoordeling.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiseres verklaringen over het causale verband tussen de geweldsincidenten en zijn politieke activiteiten voor de TNA en over dat hij bij zijn ouderlijk huis is gezocht ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd ongeloofwaardig geacht. De overige gronden van eiser die zien op het geloofwaardigheidsoordeel van verweerder behoeven daarom geen bespreking meer. Eisers betoog slaagt.
Bescherming
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser bescherming kan vragen bij de Sri Lankaanse autoriteiten. Dit standpunt van verweerder gaat er echter van uit dat sprake was van willekeurige, niet politiek gemotiveerde geweldsincidenten. Gelet op wat hiervoor onder 4 tot en met 4.6 is overwogen, heeft verweerder echter onvoldoende gemotiveerd dat dit het geval is. Om die reden kan ook verweerders standpunt ten aanzien van de beschermingsmogelijkheden in Sri Lanka geen stand houden. Wat eiser verder in dit kader heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.
Risicofactoren
6. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van risicofactoren voor Sri Lankaanse Tamils als bedoeld in paragraaf C7/27.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Eiser beroept zich in dit kader ook op een uitspraak van het Britse Upper Tribunal van 27 mei 2021. [7] Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de bestaande jurisprudentielijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [8] is gebaseerd op een eerdere uitspraak van het Upper Tribunal uit 2013, welke in deze recentere uitspraak door dit Britse rechtscollege op een belangrijk punten wordt herzien dan wel genuanceerd.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de zienswijze heeft betoogt dat er vijf risicofactoren op hem van toepassing zijn. Verweerder heeft in het voornemen echter slechts twee risicofactoren vastgesteld en heeft in het bestreden besluit enkel gesteld dat eiser de overige drie genoemde risicofactoren niet heeft onderbouwd. Eén van deze risicofactoren betreft de omstandigheid dat de vreemdeling niet in het bezit is van een identiteitsbewijs. Eiser heeft in het aanmeldgehoor van 9 oktober 2020 echter verklaard dat hij zijn paspoort is kwijtgeraakt en dat zijn identiteitskaart en rijbewijs in Sri Lanka liggen. De gestelde risicofactor dat eiser moet terugkeren vanuit een stad waar fondsen worden geworven voor de LTTE kan verweerder bovendien zelfstandig beoordelen. Eiser betoogt daarom terecht dat verweerder zijn standpunt ten aanzien van de risicofactoren onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder zal hier in een nieuw te nemen besluit dus nader onderzoek naar moeten doen en daar, voor zover bij de verdere beoordeling van belang, een nieuw standpunt over moeten innemen. Daarbij moet verweerder ook betrekken wat eiser heeft aangevoerd over de uitspraak van het Upper Tribunal van 27 mei 2021. De rechtbank geeft daarbij al wel mee dat de door eiser geciteerde overwegingen vooral zien op betrokkenheid bij organisaties met een separatistische agenda. Uit wat eiser zelf over de TNA heeft verklaard blijkt echter dat de TNA een legale partij is en blijkt niet dat deze een separatistische agenda heeft.
Conclusie
7. Gelet op wat onder 4 tot en met 6.1 is overwogen is het beroep gegrond. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet meer toe. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de aard en omvang van het gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding voor finale geschilbeslechting. Verweerder moet daarom opnieuw op de asielaanvraag van eiser beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr.R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het
2.WI 2014/10, Inhoudelijke beoordeling (asiel), https://ind.nl/Documents/WI_2014-10.pdf.
3.Pagina 10 van het rapport nader gehoor; over het incident in 2018.
4.Pagina 6 en 15 van het rapport nader gehoor; over het incident in 2020.
5.Pagina 8 van het rapport nader gehoor.
6.Pagina 6 van het rapport nader gehoor.
7.United Kingdom: Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber), 27 mei 2021,
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 20 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2351.