In de zaak tussen [Naam], verzoeker, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 september 2021, waarin verweerder heeft besloten de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Verzoeker heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 21 oktober 2021 in Breda, waar verzoeker werd vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. E.H. Bokhorst. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E. van Hoof. Tijdens de zitting is ook de behandeling van een andere zaak, NL21.14464, aan de orde gekomen. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat de rechtbank in de andere zaak al een uitspraak heeft gedaan.
De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.