ECLI:NL:RBDHA:2021:12302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
AWB 21/1097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor pleegkind met Surinaamse nationaliteit en beoordeling van beschermenswaardig familieleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een minderjarig pleegkind van Surinaamse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij haar tante in Nederland. De aanvraag was eerder afgewezen en het bezwaar tegen deze afwijzing was ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 augustus 2021, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat er geen beschermenswaardig familieleven bestond tussen eiseres en haar tante. De rechtbank stelde vast dat eiseres sinds haar geboorte bij haar grootmoeder woont, nadat haar moeder was overleden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er in Suriname geen aanvaardbare toekomst voor eiseres was, en dat de familie van moederszijde niet bereid was om voor haar te zorgen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzingen van de mvv-aanvraag niet voldoende waren gemotiveerd en dat de staatssecretaris niet had ingegaan op relevante nieuwe feiten, zoals het overlijden van de vader van eiseres en de rapporten van het Bureau voor Familierechtelijke Zaken.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/1097
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

(gemachtigde: mr. A. Šimičević),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een mvv [1] met als doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid bij [Naam 2] (referente)’, afgewezen.
Verweerder heeft bij besluit van 1 februari 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ook is verschenen referente met haar partner. De termijn voor het doen van uitspraak is eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op 14 november 2013 en bezit de Surinaamse nationaliteit. Zij beoogt als pleegkind te verblijven bij referente, haar tante, de zus van haar vader. De moeder van eiseres is de dag na de geboorte van eiseres overleden en sindsdien woont eiseres bij haar grootmoeder van vaderszijde.
2. Op 3 juli 2019 is door referente namens eiseres voor de eerste maal verzocht om afgifte van een mvv met als doel verblijf bij referente. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 10 oktober 2019. Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 12 februari 2020 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
3. Verweerder heeft de onderhavige mvv-aanvraag van 12 juni 2020 afgewezen, onder verwijzing naar de eerdere afwijzing bij besluit van 10 oktober 2019 en het besluit in bezwaar van 12 februari 2020. Er is volgens verweerder geen sprake van rechtens relevante nova zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. [2] Het overlijden van de vader van eiseres op [Datum] 2020 en het in bezwaar overgelegde rapport van het BUFAZ [3] (hierna: het bureau) van 10 december 2020 tonen niet aan dat er geen naaste bloed- of aanverwanten zijn in Suriname die niet of bezwaarlijk voor eiseres zouden kunnen zorgen. Daardoor kan net als in de vorige mvv-procedure niet worden geconcludeerd dat zij een onaanvaardbare toekomst heeft in Suriname. Verweerder heeft verder gesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [4] , vanwege het ontbreken van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referente.
4. Eiseres voert in beroep aan dat er wel degelijk sprake is van rechtens relevante nova, te weten het overlijden van haar vader en het in bezwaar overgelegde rapport van het BUFAZ. Hierin is immers uitvoerig en gemotiveerd aangegeven dat er geen familieleden in Suriname zijn die adequate zorg kunnen verlenen aan eiseres. Naar de mening van eiseres is verweerder onvoldoende op dat rapport ingegaan en onvoldoende met het belang van eiseres rekening gehouden. Eiseres heeft in beroep nog een aanvullend rapport van het bureau van 12 augustus 2021 overgelegd. Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat wel degelijk sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen haar en referente.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 3.28, eerste lid, van het Vb [5] kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw [6] , onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw; en
b. die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
6. Tussen partijen is in geschil of eiseres in het land van herkomst een aanvaardbare toekomst heeft, zoals bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb. Blijkens het bepaalde in paragraaf B7/3.7.1 van de Vc [7] neemt verweerder aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
7. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 9 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI1736) volgt dat het oordeel of niet of bezwaarlijk voor een kind kan worden gezorgd niet slechts op verklaringen van personen die belang hebben bij de procedure kunnen worden gebaseerd.
8. In dit geval heeft eiseres een beschikking van de kantonrechter te Paramaribo overgelegd, waaruit blijkt dat de vader van eiseres uit de voogdij is ontzet, dat referente die in Nederland woont tot haar voogd is benoemd, en dat een oom van vaderszijde tot toeziend voogd van eiseres is benoemd. [8] Uit deze beschikking blijkt dat eerdere rapporten van het bureau en de Raad voor de Kinderbescherming zijn meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat referente is benoemd tot voogd van eiseres op zijn minst een aanwijzing is dat er (kennelijk) niemand anders dan referente geschikt is om voor eiseres te zorgen. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de grootmoeder van vaderszijde, waar eiseres nog steeds woonachtig is, blijkens een overgelegde medische verklaring van 25 oktober 2019 wegens ziekte niet meer in staat is om voor eiseres te zorgen. In het rapport van 10 december 2020, waaruit blijkt dat het bureau zelf op huisbezoek is geweest bij de grootmoeder van vaderszijde, wordt nog eens bevestigd dat zij de verzorging van eiseres niet aan kan vanwege haar gezondheidssituatie. De oom van vaderszijde, tevens toeziend voogd van eiseres, heeft bij brief van 30 mei 2019 verklaard dat hij werkzaam is in het binnenland van Suriname en voor langere tijd afwezig is, zodat hij niet in staat is voor eiseres te zorgen. Blijkens het rapport van 10 december 2020 heeft deze oom zijn werksituatie in een gesprek met het bureau bevestigd. De rechtbank volgt dan ook niet het standpunt van verweerder dat onvoldoende is aangetoond dat de familie van vaderszijde niet voor eiseres kan zorgen.
9. De rechtbank stelt voor wat betreft de in Suriname wonende familie van moederszijde (grootmoeder, oom en tante) vast dat uit het onderzoek door het bureau is komen vast te staan dat er geen band is tussen eiseres en de familie van moederszijde. Volgens de familie hebben zij eiseres slechts twee keer gezien. Niet in geschil is dat eiseres nimmer bij de familie van haar overleden moeder heeft gewoond. Blijkens de rapporten van 10 december 2020 en 12 augustus 2021 is het bureau zelf op huisbezoek geweest om de woon- en leefsituatie te beoordelen en hebben de grootmoeder en de tante van moederszijde in gesprekken met het bureau verklaard niet bereid te zijn om eiseres op te vangen. De grootmoeder heeft verder nog aangegeven dat zij sinds de dood van haar dochter (de moeder van eiseres) onder behandeling is van een psychiater en niet in staat is eiseres op te vangen. Een nadere onderbouwing van haar psychische gesteldheid heeft eiseres niet kunnen overhandigen omdat de familie volgens eiseres hieraan geen medewerking verleent.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder – gelet op de rapporten van het bureau en het feit dat iedere band tussen eiseres en haar familie van moederszijde ontbreekt, zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is dat eiseres niet of bezwaarlijk door in Suriname wonende naaste bloed-of aanverwanten kan worden verzorgd. De opmerking ter zitting van verweerder, dat de thans afwezige band tussen eiseres en haar familie van moederszijde niet betekent dat die band niet zou kunnen ontstaan, geeft er geen blijk van dat rekening is gehouden met de omstandigheid dat de familie van moederszijde vanaf de geboorte van eiseres geen contact met haar wenste en nog steeds niet bereid is voor haar te zorgen. Evenmin is gebleken dat rekening is gehouden met het belang van eiseres op een stabiele opvoedsituatie, gelet op het feit dat zij inmiddels in april 2020 wees is geworden.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd hoeft geen bespreking. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiseres.
11. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb gelast de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt verweerder op € 181,- (honderdeenentachtig euro) te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.496,- (veertienhonderdzesennegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. de Winter, griffier, op 4 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Bureau voor Familierechtelijke Zaken in Suriname.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Vreemdelingenwet 2000.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Beschikking van de kantonrechter te Paramaribo van 25 oktober 2017.