In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Marokkaanse nationaliteit, had haar mvv-aanvraag ingediend voor gezinshereniging met haar echtgenoot, maar haar aanvraag werd afgewezen op basis van onvoldoende inspanningen om het inburgeringsexamen te behalen. Eiseres had verzocht om ontheffing van de inburgeringsplicht, omdat zij niet leerbaar bleek te zijn en had aangegeven dat zij al lange tijd op een taalschool had gezeten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris in het primaire besluit voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom de inspanningen van eiseres niet voldoende waren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die haar ontheffing van de inburgeringsplicht rechtvaardigden. Eiseres had in de periode na het primaire besluit drie keer het inburgeringsexamen afgelegd, maar had slechts één onderdeel behaald. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht het bezwaar van eiseres als kennelijk ongegrond had afgewezen, maar dat het niet horen van eiseres in strijd was met het beginsel van hoor- en wederhoor. Desondanks concludeerde de rechtbank dat eiseres niet benadeeld was door dit gebrek.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak werd gedaan door rechter M.J. Schouw, in aanwezigheid van griffier W. van Loon, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.