ECLI:NL:RBDHA:2021:12301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
NL21.11617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag en inburgeringsexamen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Marokkaanse nationaliteit, had haar mvv-aanvraag ingediend voor gezinshereniging met haar echtgenoot, maar haar aanvraag werd afgewezen op basis van onvoldoende inspanningen om het inburgeringsexamen te behalen. Eiseres had verzocht om ontheffing van de inburgeringsplicht, omdat zij niet leerbaar bleek te zijn en had aangegeven dat zij al lange tijd op een taalschool had gezeten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris in het primaire besluit voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom de inspanningen van eiseres niet voldoende waren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die haar ontheffing van de inburgeringsplicht rechtvaardigden. Eiseres had in de periode na het primaire besluit drie keer het inburgeringsexamen afgelegd, maar had slechts één onderdeel behaald. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht het bezwaar van eiseres als kennelijk ongegrond had afgewezen, maar dat het niet horen van eiseres in strijd was met het beginsel van hoor- en wederhoor. Desondanks concludeerde de rechtbank dat eiseres niet benadeeld was door dit gebrek.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak werd gedaan door rechter M.J. Schouw, in aanwezigheid van griffier W. van Loon, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11617
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres V-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. P. Scholtes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
In het besluit van 2 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2021 op zitting in Breda behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder was aanwezig de echtgenoot van eiseres, [Naam 2] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geb. datum] 1967. Zij heeft haar mvv-aanvraag ingediend voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij referent met wie zij op 16 augustus 2019 is getrouwd. Zij heeft daarbij verzocht te worden ontheven van de verplichting het basisexamen inburgering te halen omdat zij – onder meer – lang op een taalschool heeft gezeten en niet leerbaar bleek te zijn. Zij heeft daartoe een
kopie van een verklaring van 30 juni 2020 overgelegd van Alfia centrum voor talen (Alfia) waarin staat:

(…) Met groot genoegen kunnen wij u mededelen dat wij hebben besloten .na een lang Traject van taal training :inburgering cursus (lezen spreeken en kns) van een periode Van6 maanden .192uren van15-02-2019 tot 15-08-2019dat (…) [eiseres] (…) geen kans heeft om examen Inburgering te halen . deze conclusie gekomen dat mevrouw nooit naar school in haar land Geweest (…) wij problem van Leeftijd 53 jaar oud. (…)”
2. In het primaire besluit heeft verweerder meer inspanningen van eiseres verlangd om het inburgeringsexamen te halen. Verweerder is daarbij gemotiveerd ingegaan op de verklaring van Alfia. Verweerder heeft, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en referent, geconcludeerd dat zich geen bijzondere individuele omstandigheden voordoen waardoor het voor eiseres onmogelijk of uiterst moeilijk is om haar recht op gezinshereniging te kunnen uitoefenen. Verweerder heeft in het primaire besluit ook voorlichting gegeven over hoe eiseres zich kan voorbereiden op het inburgeringsexamen. Daarbij is onder meer opgemerkt dat voor het behalen van het onderdeel Spreekvaardigheid niet vereist is te kunnen lezen en schrijven.
3. Na het primaire besluit heeft eiseres drie keer inburgeringsexamen gedaan. Alleen bij de eerste poging heeft zij een examenonderdeel (Kennis van de Nederlandse Samenleving) behaald.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de inspanningen van eiseres niet al zo lang duren dat gezinshereniging onmogelijk of heel erg moeilijk wordt gemaakt.
Standpunt eiseres
5. Eiseres voert aan dat verweerder het bezwaar niet kennelijk ongegrond had mogen verklaren omdat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op haar bezwaargronden. Omdat eiseres niet op haar bezwaar is gehoord, is het bestreden besluit onzorgvuldig en in strijd met het beginsel van hoor- en wederhoor tot stand gekomen. Inhoudelijk stelt eiseres dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om het inburgeringsexamen te halen. Zij wijst op diverse omstandigheden die maken dat in haar geval de handhaving van het inburgeringsvereiste in strijd is met het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn.1 Het is disproportioneel dat zij niet in Nederland met extra tijd verder kan inburgeren, aldus eiseres.
Beoordeling
Wettelijk kader en werkinstructie
6. In de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat een inburgeringsplichtige vreemdeling dient te beschikken over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij waartoe het basisexamen inburgering moet zijn behaald.2 Als de vreemdeling door bijzondere individuele omstandigheden onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging
1. Richtlijn 2003/86/EG.
2 Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw en artikel 3.71a, eerste lid, van het Vb.
kan uitoefenen als hij eerst het basisexamen inburgering moet behalen, wordt hij ontheven van deze verplichting.3 In de Werkinstructie 2020/34 (WI 2020/3) en in de Vreemdelingencirculaire 20005 (Vc) is omschreven om welke omstandigheden het kan gaan en die de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) – waar relevant – betrekt in zijn beoordeling. In geschil is of bedoelde omstandigheden zich in het geval van eiseres voordoen.
Diende verweerder eiseres te ontheffen van het inburgeringsexamen?
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op onder meer de overgelegde verklaring en een certificaat van Alfia centrum voor talen, de kwitanties en het curriculum vitae van de leraar. Die motivering kan naar het oordeel van de rechtbank het bestreden besluit dragen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat niet is aangetoond dat Alfia gekwalificeerd is om voorbereidingscursussen te geven, wat de cursus inhoudt en wat eiseres precies voor inspanningen heeft geleverd. De stelling dat eiseres gedurende zes maanden 192 uur onderwijs heeft gevolgd, acht de rechtbank niet aannemelijk omdat eiseres al drie maanden voor het overlijden van de vorige echtgenote van referent zou zijn begonnen met de cursus. De verklaring van eiseres hierover dat deze cursus werd gedaan ten behoeve van familiebezoek in Nederland volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft daarnaast terecht opgemerkt dat de kwitanties op het verkeerde schooljaar zien. De rechtbank neemt aan dat eiseres pas na het primaire besluit inspanningen heeft verricht om het inburgeringsexamen te halen. Mede gelet op de korte tijdspanne tussen de drie door eiseres afgelegde examens en de mogelijkheid voor analfabeten om ook het onderdeel Spreekvaardigheid te behalen, heeft verweerder kunnen concluderen dat niet is aangetoond dat de inspanningen om voor het examen te slagen niet al zo lang duren dat gezinshereniging onmogelijk of heel erg moeilijk wordt gemaakt. De inburgeringsplicht
staat in het geval van eiseres niet aan het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn in de weg. Van disproportionele gevolgen is geen sprake.
8. Ook de overige door eiseres aangevoerde omstandigheden en ook wanneer alle omstandigheden in onderlinge samenhang worden bezien, heeft verweerder geen aanleiding hoeven geven om eiseres van de verplichting tot het halen van het inburgeringsexamen te ontheffen. Het feit dat referent oud, ziek en zorgbehoeftig is, wordt verzorgd door zijn familie in Nederland en professionele zorg krijgt, is gelet op het voorgaande niet doorslaggevend.
Mocht verweerder afzien van horen?
9. Verweerder heeft eiseres naar aanleiding van het bezwaar niet gehoord. Dat kan indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.6 De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte het bezwaar als kennelijk ongegrond heeft afgedaan. Gelet op het bezwaar had verweerder aanleiding moeten zien om eiseres gedurende een hoorzitting in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven over bijvoorbeeld haar inspanningen om het inburgeringsexamen. In beroep is echter niet gebleken dat eiseres door dit gebrek is benadeeld. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
3 Artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vb.
4 Werkinstructie 2020/3 Inburgering in het buitenland.
5 Par. B1/4.7 van de Vc.
6 Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Conclusie
10. Het beroep zal ongegrond verklaard worden. Gelet op de toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.496,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het
verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.496,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. van Loon, griffier, en wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Mr. M.J. Schouw Rechter
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Documentcode: DSR18057151
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens
bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.