ECLI:NL:RBDHA:2021:12263
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verblijfsvergunningzaak oud-Nederlander
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een oud-Nederlander, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Het bestreden besluit, dat op 2 juni 2021 was genomen, verklaarde het bezwaar van verzoekster tegen deze afwijzing ongegrond. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. Tijdens de behandeling van de zaak is gebleken dat er reeds een uitspraak was gedaan op het beroep dat verband hield met het verzoek om voorlopige voorziening, onder zaaknummer NL21.10319. Hierdoor was het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om die reden afgewezen als kennelijk ongegrond.
Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.