ECLI:NL:RBDHA:2021:12260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
NL21.10319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor oud-Nederlander op basis van niet-beschikking Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Indonesische vrouw geboren in 1971, heeft de aanvraag ingediend met het doel van humanitaire redenen, waarbij zij zich als oud-Nederlander presenteerde. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij onder andere aanvoert dat het vanwege de coronapandemie onmogelijk was om terug te keren naar Indonesië voor het inburgeringsexamen en dat haar situatie in Indonesië, waar zij te maken heeft gehad met geweld en discriminatie, niet voldoende is meegewogen.

De rechtbank heeft de zaak op 14 oktober 2021 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet kan worden aangemerkt als oud-Nederlander, omdat haar vader de Indonesische nationaliteit heeft en zij nooit de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de aanvraag heeft afgewezen, en dat de overige gronden van eiseres niet kunnen afdoen aan deze conclusie. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10319

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [echtgenoot eiseres], de echtgenoot van eiseres.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1971 en bezit de Indonesische nationaliteit. Zij verblijft momenteel in Nederland. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’ en daarbij aangegeven dat zij deze aanvraag indient als meerderjarige oud-Nederlander. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 17 december 2020 (het primaire besluit) afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv [1] en dat zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder heeft vastgesteld dat sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] tussen eiseres en haar Nederlandse echtgenoot, maar in de gemaakte belangafweging wegen de belangen van de Nederlandse overheid bij het vasthouden aan het mvv-vereiste zwaarder dan de belangen van eiseres bij voortzetting van haar familieleven in Nederland.
3. Eiseres voert daartegen aan dat verweerder het coulancebeleid zou moeten toepassen, omdat het vanwege de coronapandemie lange tijd onmogelijk was om terug te keren naar Indonesië om daar het inburgeringsexamen af te leggen. Verder is het in het geval van eiseres overbodig dat zij het inburgeringsexamen dient af te leggen, omdat haar opvoeding deels in het Nederlands was. Ten aanzien van de gemaakte belangenafweging voert eiseres aan dat hierbij ook de situatie in het land van herkomst moet worden betrokken. De broer van eiseres is gewelddadig gedood en zij heeft zelf zware discriminatie meegemaakt in Indonesië, onder andere als christen in een overwegend islamitisch land en vanwege haar achternaam. Daarnaast heeft verweerder geen acht geslagen op het wezenlijke belang dat met de aanwezigheid van eiseres in Nederland is gemoeid. Eiseres kan op korte termijn de arbeidsmarkt instromen en daarnaast kan door haar aanwezigheid hier te lande het beroep dat haar echtgenoot doet op hulp op grond van de Wmo [3] aanzienlijk worden verlaagd. Ook heeft verweerder de subjectieve belemmeringen om het familieleven in Indonesië uit te oefenen onvoldoende meegewogen. Eiseres stelt dat sprake is van excessief formalisme door vast te houden aan het mvv-vereiste. Onder verwijzing naar de rapporten ‘Ongekend Onrecht’ en ‘Klem tussen balie en beleid’ dient verweerder de menselijke maat te hanteren en de hardheidsclausule toe te passen. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, omdat verweerder tijdens een hoorzitting vragen had kunnen stellen over de dood van de broer van eiseres.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit artikel 3.51, eerste lid en onder e, van het Vb [4] volgt dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend aan de vreemdeling, die een meerderjarige, buiten Nederland geboren oud-Nederlander is, voor zover deze in een ander land woont dan dat waarvan hij onderdaan is en naar het oordeel van Onze Minister bijzondere banden heeft met Nederland.
5. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiseres niet kan worden aangemerkt als een buiten Nederland geboren oud-Nederlander, omdat zij nimmer in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit. Zoals is vermeld in de herstelverzuimbrief van 21 juli 2020 en het primaire besluit kon een vreemdeling op grond van wetgeving vóór 1 januari 1985 de Nederlandse nationaliteit bij geboorte van rechtswege verkrijgen indien de vader op het moment van die geboorte Nederlander was. Onbetwist is echter dat de vader van eiseres de Indonesische nationaliteit bezit en nimmer Nederlander is geweest, zodat eiseres niet op deze grond de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Voorts volgt uit artikel 6, eerste lid en onder i, van de Rwn [5] dat het Nederlanderschap kan worden verkregen na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring door de vreemdeling die vóór 1 januari 1985 is geboren uit een moeder die Nederlander was ten tijde van de geboorte van de vreemdeling, terwijl de vader ten tijde van die geboorte niet-Nederlander was. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij geen gebruik heeft gemaakt van deze regeling. Daarnaast volgt uit de door eiseres overgelegde verklaring van de Indonesische rechtbank dat de moeder van eiseres op 14 januari 1955 met de vader van eiseres is gehuwd, dat zij gedurende het eerste huwelijksjaar niet heeft verklaard aan haar Nederlandse nationaliteit vast te houden en dat zij om die reden vanwege het huwelijk met haar Indonesische man de Indonesische nationaliteit heeft verkregen. Uit deze verklaring en uit artikel 7 van de Wet van het jaar 1958 betreffende het Staatsburgerschap van de Republiek Indonesië volgt dat de moeder van eiseres reeds in 1956 de Nederlandse nationaliteit heeft verloren en dat zij derhalve ten tijde van de geboorte van eiseres in 1971 geen Nederlander (meer) was. In het bestreden besluit heeft verweerder daarom terecht geconcludeerd dat eiseres het Nederlanderschap ook niet op grond van artikel 6, eerste lid en onder i, van de Rwn heeft verkregen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat eiseres op een andere grond in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit.
6. De aanvraag is reeds terecht afgewezen om de reden dat eiseres niet aangemerkt kan worden als oud-Nederlander, zoals verweerder in het verweerschrift ook heeft overwogen. De overige gronden kunnen onbesproken blijven, nu deze hieraan niet kunnen afdoen.
7. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat uit artikel 3.100 van het Vb volgt dat gedurende een procedure het gevraagde verblijfsdoel niet kan worden gewijzigd. Indien eiseres meent dat de onderhavige aanvraag had moeten worden opgevat als een aanvraag voor een verblijfsvergunning als familie- of gezinslid bij haar echtgenoot, kan dit daarom niet worden gevolgd en dient zij daarvoor een nieuwe, daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Wet maatschappelijke ondersteuning.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Rijkswet op het Nederlanderschap.