ECLI:NL:RBDHA:2021:12250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de vergoeding eigen bijdrage kinderopvang in het kader van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKO)

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Financiën over de hoogte van de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang. Eiser ontving kinderopvangtoeslag voor zijn twee kinderen en had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang had vastgesteld op € 977 voor de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020. Eiser betoogde dat de SVB bij de berekening van de vergoeding ten onrechte was uitgegaan van het aantal opvanguren dat op 6 april 2020 door de Belastingdienst was verwerkt, in plaats van het werkelijke aantal opvanguren dat hij had afgenomen.

De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht de gegevens van de peildatum had gebruikt voor de berekening van de vergoeding. De rechtbank stelde vast dat eiser niet behoort tot de groep ouders die recht heeft op een herziening van de peildatum, zoals beschreven in de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om de TKO strijdig met hogere regelgeving te achten en dat de regeling niet in strijd was met de algemene rechtsbeginselen en de beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat er sprake was van ongelijkheidsbehandeling of dat er toezeggingen waren gedaan door de overheid die niet waren nagekomen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/6833

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van16 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de minister van Financiën, verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De beslissing van verweerder van 21 september 2020 op het bezwaar van eiser tegen de hierna onder 6 te noemen beschikking vergoeding eigen bijdrage kinderopvang.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Eiser is verschenen met zijn echtgenote [echtgenote] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. [A] en mr. [B] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt kinderopvangtoeslag voor de opvang van zijn twee kinderen.
Op 2 augustus 2019 heeft eiser een wijziging in het aantal opvanguren met ingang van
1 september 2019 doorgegeven. Hierbij is doorgegeven dat [C] 80 uur per maand naar de dagopvang gaat.
2. Op 16 december 2019 heeft eiser doorgegeven dat [D] met ingang van 13 januari 2020 voor 20 uur per maand naar de dagopvang gaat.
3. Bij beschikking van 27 december 2019 is het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 vastgesteld op € 2.612.
4. Bij beschikking van 21 januari 2020 is het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 herzien naar € 4.031. Hierbij is verweerder uitgegaan van in totaal 100 opvanguren per maand.
5. Op 24 april 2020 heeft eiser opnieuw wijzigingen in de opvangsituatie doorgegeven. Hierbij heeft eiser per maand aangegeven hoeveel opvanguren per kind zijn genoten vanaf 1 januari 2020.
6. In verband met de maatregelen tegen het Coronavirus was de kinderopvang (voor een deel) gesloten in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020. Op verzoek van het kabinet is eiser echter wel doorgegaan met de betaling daarvan. Bij besluit van
30 juni 2020 heeft de SVB namens verweerder de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang aan eiser toegekend op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO [1] (TKO). De te vergoeden eigen bijdrage is berekend op € 977 en heeft betrekking op de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020. Daarbij is verweerder uitgegaan van het aantal opvanguren dat op 6 april 2020 (de peildatum) door de Belastingdienst/Toeslagen was verwerkt.
7. In geschil is of verweerder bij de berekening van de hoogte van de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang terecht het bij de Belastingdienst/Toeslagen op 6 april 2020 verwerkte aantal opvanguren heeft gebruikt.
8. Eiser stelt dat bij die berekening het door hem feitelijk afgenomen aantal opvanguren had moeten worden gebruikt. Eiser wilde namelijk niet te veel uren opgeven met het risico later te moeten terugbetalen. Het juiste aantal opvanguren heeft eiser op
24 april 2020 doorgegeven. Eiser doet daarnaast een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de overheid te kennen heeft gegeven dat de eigen bijdrage vergoed zou worden. Tot slot stelt eiser dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel en dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld.
9. Verweerder stelt dat voor de berekening van de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang moet worden uitgegaan van de gegevens die op de peildatum waren verwerkt. Voor deze datum is gekozen om de vergoeding zo snel mogelijk te kunnen uitbetalen. Met een wijziging van het aantal opvanguren dat is doorgegeven na 6 april 2020 kan geen rekening worden gehouden.
10. In artikel 5 van de TKO is bepaald dat de gegevens die bepalend zijn voor de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4, eerste lid, de gegevens zijn zoals verwerkt bij de Belastingdienst/Toeslagen op 6 april 2020.
11. In artikel 8 van de TKO is bepaald dat bij ministeriële regeling onder meer kan worden afgeweken van artikel 5. In de Regeling nadere regels inzake de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO [2] (de Regeling) is van de mogelijkheid om de peildatum anders vast te stellen dan op 6 april 2020 gebruik gemaakt voor de situatie waarin ná
6 april 2020 voor het eerst kinderopvangtoeslag aan een ouder is toegekend over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 of voor het eerst kinderopvangtoeslag is toegekend voor een of meer volgende kinderen. Alleen voor deze in artikel 4 van de Regeling omschreven groep bestaat een mogelijkheid tot herziening [3] en is in artikel 5 van de Regeling de peildatum bepaald op 4 september 2020 in plaats van 6 april 2020 als dat leidt tot een eerste of hogere tegemoetkoming.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser niet behoort tot de groep van ouders als bedoeld in artikel 4 van de Regeling, zodat van de peildatum 6 april 2020 moet worden uitgegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder is uitgegaan van de gegevens die volgen uit de melding van eiser van het te verwachten aantal uren kinderopvang van in totaal 100 uur per maand. Eerst op 24 april 2020 heeft eiser een wijziging in het aantal opvanguren doorgegeven. Dat het op grond van de Wet kinderopvang is toegestaan om binnen vier weken wijzigingen door te geven, leidt niet tot een ander oordeel. De Wet kinderopvang is immers een andere regeling dan de TKO en ook de systematiek van de TKO wijkt af van de systematiek van de kinderopvangtoeslag. Op 6 april 2020 was aldus bij verweerder bekend en verwerkt dat eiser in totaal 100 opvanguren per maand afnam. Niet is gebleken dat het door de SVB toegekende bedrag van € 977, uitgaande van deze gegevens en overeenkomstig de in de TKO gegeven regels, onjuist is berekend.
13. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eiser zo dat deze gericht zijn tegen de TKO zelf. De TKO is een algemeen verbindend voorschrift. In artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat tegen een algemeen verbindend voorschrift geen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling staat echter niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing.
Een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, kan door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen.
Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich in het algemeen tot de vraag of de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
14. De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is om de TKO strijdig met hogere regelgeving te achten.
14.1
Vervolgens komt aan de orde of zich strijd voordoet met de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
14.2
In de brief van 25 maart 2020 [4] van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën- Toeslagen en Douane aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal staat onder meer:
“(…) wil het kabinet de kosten compenseren die ouders nu maken voor reguliere kinderopvang, maar die door de maatregelen van het kabinet in verband met de Corona uitbraak, hun kinderen niet naar de opvang kunnen brengen.
(…)
Aan ouders die normaliter kinderopvang gebruiken, is gevraagd de
gehelefactuur aan de kinderopvang te blijven betalen. Ook als zij op dit moment niet van kinderopvang gebruik kunnen maken. De kinderopvangsector blijft daarmee in staat goede (nood)opvang te verzorgen en tegelijk zorgen we er hiermee voor dat de kinderopvangsector stabiel blijft en de draad snel weer opgepakt kan worden wanneer de samenleving terug kan keren naar de gewone situatie. Voor ouders betekent het doorbetalen dat het recht op de kinderopvangtoeslag blijft bestaan en dat terugvorderingen kinderopvangtoeslag zoveel mogelijk voorkomen worden. Ook zorgt het doorbetalen ervoor dat ouders hun plek in de kinderopvang behouden wanneer deze weer regulier opengaat.
(…)
Het kabinet realiseert zich dat wanneer ouders de factuur doorbetalen en toeslag blijven ontvangen, zij een gedeelte eigen bijdrage betalen voor een dienst die nu noodgedwongen niet geleverd wordt. Ouders die de factuur blijven doorbetalen, krijgen daarom de eigen bijdrage die ze hierbij betalen, gecompenseerd. Dit geldt zowel voor kinderdagopvang, buitenschoolse opvang, als gastouderopvang. Daarmee wordt ook voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen de kinderopvang om die reden op te zeggen, met alle gevolgen van dien.”
14.3
In de nota van toelichting van de TKO staat onder meer:
“De gegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen op de gehanteerde peildatum zullen niet altijd volledig aansluiten bij de actuele gegevens en op de facturen van de opvangorganisatie over de maanden maart, april en mei 2020 aan de ouders. Bij het opstellen van dit besluit zijn keuzes gemaakt. Een van de keuzes betreft de peildatum. Nog niet doorgegeven wijzigingen in bijvoorbeeld het inkomen kunnen niet worden verwerkt in de kinderopvangtoeslag. Dit kan effect hebben op de hoogte van het bedrag. De reguliere systematiek van herberekening, die wel geldt voor de kinderopvangtoeslag, wordt niet meegenomen in de tegemoetkoming eigen bijdrage. De tegemoetkoming zal wegens de snelheid en het beperken van de uitvoeringslast uitgaan van een definitieve vaststelling van de tegemoetkoming (niet eerst verlenen/voorschot) op basis van de peildatum.
Het kan zo zijn dat door de gekozen peildatum het besluit buitengewoon nadelig uitwerkt. Voor deze uitzonderlijke omstandigheden kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.”
14.4
Als uitzonderlijke omstandigheden in bovengenoemde zin zijn aangemerkt de situatie dat ná 6 april 2020 voor het eerst kinderopvangtoeslag is toegekend of voor een volgend kind kinderopvangtoeslag is toegekend. Dit heeft geleid tot de uitbreiding van de kring van rechthebbenden als vermeld in overweging 11.
14.5
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de regering bewust heeft gekozen voor een regeling die omwille van de benodigde snelheid eenvoudig uitvoerbaar zou zijn. Hierbij is uitgegaan van de gegevens die de betrokken ouders zelf hadden aangeleverd. Uit de nota van toelichting van de TKO kan verder worden afgeleid dat het een bewuste keuze is geweest van de wetgever om de peildatum van
6 april 2020 te handhaven en - behoudens de in artikel 8 genoemde uitzondering - geen herberekening te maken na indiening van wijzigingen na die datum, omdat op die datum alle doorgegeven wijzigingen betreffende het begin van de periode (16 maart 2020) verwerkt zouden zijn en omdat per die datum oneigenlijk gebruik van de TKO vrijwel onmogelijk zou zijn. Omdat dit onredelijk uitpakte in het geval dat ouders in de periode van
16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 voor het eerst kinderopvangtoeslag kregen of die toeslag voor een volgend kind voor het eerst kregen, is, zoals hiervoor is overwogen, de regeling nadien aangepast en gekozen voor vaststelling van een latere peildatum. De rechtbank is van oordeel dat bij de keuze voor de opzet van de TKO politieke en bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt mede in verband met de tijdsdruk waaronder de regeling tot stand moest komen, waarbij de belangenafweging buiten het toetsingskader van de rechtbank valt.
14.6
Naar het oordeel van de rechtbank is de TKO niet strijdig met de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hanteren van de door de ouders zelf aangeleverde gegevens zoals bekend op de peildatum leidt tot een zekere grofmazigheid. Dit wordt nog verergerd in het geval ouders om hen moverende redenen minder uren laten registreren dan er uiteindelijk worden afgenomen om te voorkomen dat het voorschot te hoog wordt vastgesteld. Het is mogelijk dat sommige ouders minder en sommige ouders meer vergoeding krijgen dan zij daadwerkelijk op grond van gesloten opvangovereenkomsten als eigen bijdrage hebben betaald. Het is echter niet aannemelijk geworden dat dit in het algemeen tot vergaande onevenredigheid leidt. Hierbij is ook van belang dat het geen regeling is die ingrijpt in het leven van de betrokkenen maar juist een begunstigend karakter heeft. Daar komt bij dat de vergoeding eigen bijdrage ziet op de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020, terwijl de kinderopvang en gastouderopvang vanaf 11 mei 2020 al weer geheel open waren en de buitenschoolse opvang vanaf die datum weer gedeeltelijk gebruikt kon worden. Vanuit de sector zijn ouders voorts grotendeels gecompenseerd voor het eventuele deel boven de maximum uurprijs [5] . Het is voorts niet aan de rechter om de groep waarvoor de regelgever – daarbij de belangen wegend – een voorziening heeft getroffen uit te breiden met de groep waartoe eiser behoort. Verschuiving van de peildatum voor een nader uit te breiden kring van rechthebbenden vraagt om een politiek-bestuurlijke afweging. De rechter heeft niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen.
15. De rechtbank heeft overigens geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval sprake zou zijn van een individuele en buitensporige last als bedoeld in de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad. [6]
16. De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste rechtspraak een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen als van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan
in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Niet gebleken is dat de overheid concreet en ondubbelzinnig heeft toegezegd dat in het geval van eiser de volledige eigen bijdrage zou worden vergoed, zonder dat daarbij een peildatum zou worden gehanteerd en voorbijgaand aan het feit dat het juiste aantal opvanguren door eiser niet was doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Gelet hierop kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
17. Met betrekking tot het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat voor een geslaagd beroep hierop een rechtens vergelijkbaar geval moet worden genoemd dat verweerder ongelijk heeft behandeld. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
18. De rechtbank heeft ook geen grond om aan te nemen dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Voetnoten

1.Staatsblad 2020, 134.
2.Staatscourant 2020 nr. 31675.
3.Zie Aanhangsel van de Handelingen Tweede Kamer 2019-2020, nr. 3953, antwoord van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 september 2020 op Kamervragen.
4.De brief van 25 maart 2020 betreffende de Noodmaatregelen kinderopvang in verband met
5.Zie noot 3.
6.Zie de bespreking hiervan in de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad van