14.6Naar het oordeel van de rechtbank is de TKO niet strijdig met de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hanteren van de door de ouders zelf aangeleverde gegevens zoals bekend op de peildatum leidt tot een zekere grofmazigheid. Dit wordt nog verergerd in het geval ouders om hen moverende redenen minder uren laten registreren dan er uiteindelijk worden afgenomen om te voorkomen dat het voorschot te hoog wordt vastgesteld. Het is mogelijk dat sommige ouders minder en sommige ouders meer vergoeding krijgen dan zij daadwerkelijk op grond van gesloten opvangovereenkomsten als eigen bijdrage hebben betaald. Het is echter niet aannemelijk geworden dat dit in het algemeen tot vergaande onevenredigheid leidt. Hierbij is ook van belang dat het geen regeling is die ingrijpt in het leven van de betrokkenen maar juist een begunstigend karakter heeft. Daar komt bij dat de vergoeding eigen bijdrage ziet op de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020, terwijl de kinderopvang en gastouderopvang vanaf 11 mei 2020 al weer geheel open waren en de buitenschoolse opvang vanaf die datum weer gedeeltelijk gebruikt kon worden. Vanuit de sector zijn ouders voorts grotendeels gecompenseerd voor het eventuele deel boven de maximum uurprijs. Het is voorts niet aan de rechter om de groep waarvoor de regelgever – daarbij de belangen wegend – een voorziening heeft getroffen uit te breiden met de groep waartoe eiser behoort. Verschuiving van de peildatum voor een nader uit te breiden kring van rechthebbenden vraagt om een politiek-bestuurlijke afweging. De rechter heeft niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen.
15. De rechtbank heeft overigens geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval sprake zou zijn van een individuele en buitensporige last als bedoeld in de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad.
16. De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste rechtspraak een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen als van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan
in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Niet gebleken is dat de overheid concreet en ondubbelzinnig heeft toegezegd dat in het geval van eiser de volledige eigen bijdrage zou worden vergoed, zonder dat daarbij een peildatum zou worden gehanteerd en voorbijgaand aan het feit dat het juiste aantal opvanguren door eiser niet was doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Gelet hierop kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
17. Met betrekking tot het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat voor een geslaagd beroep hierop een rechtens vergelijkbaar geval moet worden genoemd dat verweerder ongelijk heeft behandeld. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
18. De rechtbank heeft ook geen grond om aan te nemen dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 november 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op: