ECLI:NL:RBDHA:2021:12242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
20_2935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met verblijf in een inrichting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, die in een kliniek verbleef, had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van zijn bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de bijstandsuitkering naar de norm voor iemand die in een instelling verblijft terecht was, omdat de eiser gedurende deze periode in een inrichting was opgenomen. De rechtbank honoreerde het beroep van eiser op betalingsonmacht voor het griffierecht, maar oordeelde dat de terugvordering van de te veel betaalde bijstandsuitkering van €1.074,20 gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, aangezien de eiser zijn stelling over de gevolgen van de terugvordering niet had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2019 (primair besluit I) heeft verweerder eisers uitkering krachtens de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019 gewijzigd naar de norm voor iemand die in een instelling verblijft.
Bij besluit van 25 oktober 2019 (primair besluit II) heeft verweerder de over de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019 aan eiser toegekende Pw-uitkering herzien en de over die periode te veel betaalde uitkering, een bedrag van €1.074,20, van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 24 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van griffierecht voor het beroep. Dit beroep wordt gehonoreerd. De rechtbank is van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn financiële situatie het griffierecht niet kan betalen.
2. Aan eiser is per 1 november 2018 een bijstandsuitkering toegekend met toepassing van de kostendelersnorm wegens inwoning bij zijn moeder.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser in de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019 opgenomen is geweest bij Parnassia en dat daarom de bijstandsuitkering van eiser over die periode moet worden gewijzigd naar de norm voor iemand die in een instelling verblijft. De bijstandsuitkering over deze periode dient in verband hiermee te worden herzien en de te veel betaalde bijstandsuitkering van eiser te worden teruggevorderd.
4. Eiser voert aan dat hij gedurende zijn opname in de inrichting regelmatig thuis was om te wennen en zich voor te bereiden op zijn terugkeer naar huis. Hij heeft zijn kamer ook tijdens de opname gebruikt en persoonlijke spullen in de kamer laten staan. Eiser is van mening dat het niet redelijk is dat hij wordt gekort op zijn uitkering, aangezien de kosten voor zijn kamer door hebben gelopen. Voorts is naar de mening van eiser onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke financiële situatie. Door het gehele bedrag terug te vorderen wordt zijn fragiele leefsituatie ontwricht.
5.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Pw wordt onder een inrichting verstaan:
1°. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden;
2°. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.
5.2.
In artikel 23 van de Pw is bepaald wat de bijstandsnorm per kalendermaand is ingeval een betrokkene in een inrichting verblijft.
5.3.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw -voor zover hier van belang- kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
5.4.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand (…) ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
5.5.
Ingevolge artikel 58, achtste lid, van de Pw kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
6. De rechtbank overweegt dat in het dossier een bericht van Parnassia zit waarin wordt vermeld dat eiser opgenomen is geweest binnen verschillende klinieken van Parnassia in de periode van 28 mei 2019 tot 2 oktober 2019. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat deze opname als een verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, van de Pw moet worden aangemerkt. Nu daarvan sprake is dient de bijstandsnorm met toepassing van artikel 23 van de Pw te worden aangepast. De stelling van eiser dat hij in die periode ook regelmatig thuis was leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit maakt nog niet dat niet van verblijf in een inrichting kan worden gesproken. Bovendien blijkt uit het bericht van Parnassia niet dat eiser regelmatig thuis op zijn eigen kamer was. Er zijn ook geen andere gegevens in het dossier waaruit dat blijkt.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder over de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019 de bijstandsuitkering van eiser terecht gewijzigd naar de norm die geldt voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft. Voorts was verweerder bevoegd de over deze periode toegekende bijstandsuitkering te herzien en de over deze periode te veel betaalde bijstandsuitkering, een bedrag van € 1.074,20, van eiser terug te vorderen.
8. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Eiser heeft gesteld dat doordat het gehele bedrag wordt teruggevorderd zijn fragiele leefsituatie wordt ontwricht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierin terecht geen dringende reden gezien om van de terugvordering (gedeeltelijk) af te zien. Hierbij is in aanmerking genomen dat eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd. Weliswaar gaat het om een aanzienlijk bedrag, maar de financiële gevolgen van de terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft de betrokkene als schuldenaar bescherming van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zo nodig kan eiser zich daarop beroepen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.