ECLI:NL:RBDHA:2021:12210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
NL21.13897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens kennelijk ongegrondheid en gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Surinaamse vrouw geboren in 1936, had op 31 augustus 2020 een asielaanvraag ingediend, nadat zij Nederland was binnengekomen met een visum dat op 17 augustus 2019 was verstrekt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij om vluchtelingschap of ernstige schade verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 14 oktober 2021 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. N. Hamzaoui, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verblijfsvergunning regulier konden rechtvaardigen. Eiseres had geen overtuigende redenen aangevoerd voor haar asielaanvraag en had te lang gewacht met het indienen ervan. De rechtbank concludeerde dat de medische situatie van eiseres niet voldeed aan de criteria voor een schrijnende situatie, en dat er geen bewijs was dat zij in Suriname geen adequate zorg zou kunnen ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar gemaakt en geanonimiseerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren drie familieleden van eiseres aanwezig, waaronder [naam 2].

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1936 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Op 31 augustus 2020 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder enkel het volgende relevante element: Identiteit, nationaliteit en herkomst. Dit wordt door verweerder geloofwaardig geacht. Eiseres heeft echter geen blijk gegeven dat zij Suriname heeft verlaten wegens motieven die raken aan vluchtelingschap dan wel ernstige schade. [2] De verklaring van eiseres dat zij onderdrukt is geweest is niet nader toegelicht en te summier om vluchtelingschap of ernstige schade bij terugkeer aan te nemen. Omdat eiseres zonder gegronde reden te lang heeft gewacht met het kenbaar maken van haar wens voor internationale bescherming, heeft verweerder haar asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.2.
Tevens heeft verweerder in het bestreden besluit opgenomen dat niet ambtshalve wordt getoetst of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 van de Vw, aangezien eiseres haar asielaanvraag niet binnen zes maanden na eerste inreis in Nederland heeft ingediend. [3]
Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb. [4] De aangevoerde elementen zijn allen terug te brengen tot de slechte gezondheid van eiseres; er is dan ook geen sprake van een samenstel van bijzondere omstandigheden.
Aan eiseres is wel voorlopig uitstel van vertrek verleend van 24 augustus 2021 tot uiterlijk 24 februari 2022, of tot de datum waarop het besluit over definitief uitstel van vertrek genomen is.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met de beslissing van verweerder dat aan haar geen reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. Voor zover eiseres kon overzien had zij de termijn van haar visum kort verblijf overschreden en was er een situatie ontstaan waardoor zij niet meer kon terugkeren naar Suriname. Hierdoor is er uiteindelijk voor gekozen om zich in het kader van asiel te melden bij verweerder.
Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het beroep op toepassing van artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb aangaande schrijnendheid niet slaagt. In het bestreden besluit is ten onrechte opgemerkt dat hetgeen door eiseres is aangevoerd één en dezelfde bijzondere omstandigheid is. Eiseres bevindt zich in de laatste levensfase, is hulpbehoevend en is volledig afhankelijk van met name haar dochter in Nederland en hulpverlening in Nederland. In beroep heeft eiseres ter onderbouwing van haar situatie nog een e-mailbericht van de ambulant psychiatrisch verpleegkundige en nadere berichtgeving van haar bewindvoerder en mentor overgelegd. Ter onderbouwing beroept eiseres zich verder op het informatiebericht van de Commissie Schrijnende Zaken, dan wel op de inhoud van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam [5] waarin nog getoetst wordt aan de inhoud van dit informatiebericht hoewel dit door verweerder niet langer wordt gebruikt. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder, gelet op zijn eigen beleid, ten onrechte heeft nagelaten om onafhankelijk advies te vragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit artikel 3.6a van de Vb volgt dat, indien de vreemdeling de eerste aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen zes maanden na de eerste inreis in Nederland heeft ingediend, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd uitsluitend op grond van het eerste lid, onder b, alsnog ambtshalve kan worden verleend. Verweerder heeft het volgende overwogen. Eiseres is op 17 augustus 2019 Nederland ingereisd met een visum dat 90 dagen geldig was. Het visum is omstreeks november 2019 verlopen, waarna zij illegaal in Nederland heeft verbleven tot het indienen van haar asielverzoek op 31 augustus 2020. Dit is door eiseres niet betwist. Verweerder heeft in het bestreden besluit dan ook terecht overwogen dat er in het geval van eiseres niet ambtshalve getoetst wordt of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. [6] Verweerder heeft zich ter zitting verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen verschoonbare redenen zijn voor het indienen van de asielaanvraag meer dan zes maanden na inreis in Nederland, omdat eiseres alle tijd had om een aanvraag te doen na het verlopen van haar visum.
5. Op grond van artikel 3.6ba van het Vb kan verweerder tot het moment waarop de beslissing op een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onherroepelijk is geworden, ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen onder een andere beperking dan voorzien in artikel 3.4, eerste lid, van het Vb indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. Dit is een ‘kan-bepaling’ en dus een discretionaire bevoegdheid. Uit paragraaf B 11/2.5 van de Vc [7] volgt dat de IND [8] daar terughoudend gebruik van maakt. De IND maakt alleen gebruik van deze bevoegdheid indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen.
6. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat er in het geval van eiseres niet is gebleken van een samenstel van bijzondere omstandigheden. De aangevoerde elementen zijn immers allen terug te brengen tot de medische gesteldheid van eiseres. Verweerder heeft in aanvulling ook kunnen overwegen dat er te weinig informatie en reden is om een schrijnende situatie in overweging te nemen. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom er een voor haar schrijnende situatie zal ontstaan bij terugkeer naar het land van herkomst. Er is niet onderbouwd dat eiseres geen deugdelijke zorg kan krijgen in Suriname. Tevens wordt geen afdoende verklaring gegeven om welke reden juist haar dochter in Nederland de zorg voor eiseres dient te dragen, gelet op het feit dat zij ook kinderen in Suriname heeft. De in beroep overgelegde verklaringen van de ambulant psychiatrisch verpleegkundige en de bewindvoerder en mentor van eiseres doen hier niet aan af en leiden dan ook niet tot een ander oordeel.
7. Ten aanzien van het beroep op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam heeft verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat dit geen vergelijkbaar geval betreft. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat in die zaak het informatiebericht nog wel van toepassing was gelet op de datum van de aanvraag (9 oktober 2018), die was gedaan vóór de inwerkingtreding van artikel 3.6ba, van het Vb, in tegenstelling tot de asielaanvraag van eiseres.
8. Uit verweerders beleid [9] volgt dat, indien de IND dit noodzakelijk acht voor een zorgvuldige beoordeling, de IND onafhankelijk advies zal vragen omtrent voor de besluitvorming specifieke relevante aspecten. Dit geldt in het bijzonder wanneer kinderen met een specifieke problematiek bij de procedure zijn betrokken. De IND vraagt geen advies over de (algemene) vraag of sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen zoals bedoeld in artikel 3.6ba Vb. Eiseres heeft allereerst niet onderbouwd waarom verweerder in haar geval onafhankelijk advies had moeten vragen. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen heeft verweerder hiertoe geen aanleiding hoeven zien.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr.N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
2.Zie artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw.
3.Artikel 3.6a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Van 1 december 2020, zaaknummers: AWB 20/1542 (beroep) en AWB 20/1543 (voorlopige voorziening).
6.Als bedoeld in artikel 14 van de Vw.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
9.Paragraaf B 11/2.5 van de Vc.