ECLI:NL:RBDHA:2021:12174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB 21/3716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot uitzetting en familie- en gezinsleven

Op 21 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, een Marokkaanse man geboren in 1967, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juni 2021, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd werd afgewezen. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen die zijn uitzetting zou verbieden totdat op zijn bezwaar was beslist. Tijdens de zitting was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder afwezig was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker rechtmatig verblijf had gehad van 12 november 1992 tot 3 november 1993 en dat zijn eerdere aanvragen voor verblijf waren afgewezen. Verzoeker stelde dat hij mantelzorger was geweest voor zijn inmiddels overleden ouders en dat hij het familieleven met zijn broer in Nederland wilde uitoefenen. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en het niet aantonen van een beschermenswaardig familieleven.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe, omdat de dreiging van uitzetting nog steeds aanwezig was. De rechter oordeelde dat de staatssecretaris geen standpunt had ingenomen over de bezwaargronden van verzoeker en dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat het bezwaar een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.496,-. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3716
[V-Nummer]

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

21 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1967, van Marokkaanse nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde: mr. A.C. de Klerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel het uitoefenen van familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is - met bericht van afwezigheid - niet verschenen.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,- te betalen door verweerder aan verzoeker.

Motivering

1. Verzoeker heeft om vrijstelling van het griffierecht verzocht. Hij heeft een verklaring ingevuld dat hij geen inkomsten of vermogen heeft. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe. Verzoeker hoeft voor het verzoek om voorlopige voorziening geen griffierecht te betalen.
2. Verzoeker heeft rechtmatig verblijf gehad van 12 november 1992 tot 3 november 1993 in verband met zijn studie. De verblijfsaanvragen die verzoeker daarna heeft ingediend, zijn allemaal afgewezen. Volgens verzoeker is hij na zijn periode van rechtmatig verblijf mantelzorger geweest voor zijn ouders. Zijn ouders zijn inmiddels overleden. Het enige gezinslid van verzoeker is zijn broer, [referent] (referent). Verzoeker wenst het familieleven met zijn broer in Nederland uit te oefenen. Verder doet verzoeker een beroep op beschermenswaardig privéleven.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit verzoekers aanvraag afgewezen, omdat hij niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf beschikt. Verweerder stelt dat verzoeker geen beschermenswaardig familieleven heeft met referent, omdat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond en omdat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt ten aanzien van verzoekers privéleven en heeft de belangenafweging in verzoekers nadeel laten uitvallen. Ten slotte heeft verweerder gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor toepassing van de hardheidsclausule.
4. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van spoedeisend belang, omdat er geen concrete plannen zijn om verzoeker uit te zetten. Met verzoeker volgt de voorzieningenrechter dit standpunt niet. Verweerder heeft het terugkeerbesluit niet ingetrokken of toegezegd dat verzoeker niet zal worden uitgezet zolang niet is beslist op het bezwaar. Dat betekent dat de dreiging van uitzetting uit Nederland onverkort aanwezig is.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker na het bestreden besluit nadere stukken heeft overgelegd over zijn leven in Nederland, zoals een verklaring van Dynamo, de organisatie waar verzoeker vrijwilligerswerk verricht. Daarnaast heeft de gemachtigde van verzoeker op de zitting toegelicht dat de band met de broer van verzoeker met name een rol speelt in het lange privéleven van verzoeker in Nederland (ruim 34 jaar). Verweerder heeft geen inhoudelijk standpunt ingenomen over de bezwaargronden van verzoeker. In het verweerschrift wordt hier niet op ingegaan en verweerder is ook niet op de zitting verschenen om zijn standpunt kenbaar te maken. Om een compleet beeld te krijgen van de situatie van verzoeker zal verweerder evenwel de ingediende bezwaargronden in samenhang met de nader ingediende stukken moeten beoordelen en daar vervolgens een gemotiveerd standpunt over in moeten nemen. Bij deze stand van zaken kan dan ook niet worden gezegd dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten en stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
E.P.W. Kwakman mr. A.K. Mireku
griffier voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.