ECLI:NL:RBDHA:2021:12174
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- A.K. Mireku
- E.P.W. Kwakman
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot uitzetting en familie- en gezinsleven
Op 21 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, een Marokkaanse man geboren in 1967, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juni 2021, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd werd afgewezen. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen die zijn uitzetting zou verbieden totdat op zijn bezwaar was beslist. Tijdens de zitting was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder afwezig was.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker rechtmatig verblijf had gehad van 12 november 1992 tot 3 november 1993 en dat zijn eerdere aanvragen voor verblijf waren afgewezen. Verzoeker stelde dat hij mantelzorger was geweest voor zijn inmiddels overleden ouders en dat hij het familieleven met zijn broer in Nederland wilde uitoefenen. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en het niet aantonen van een beschermenswaardig familieleven.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe, omdat de dreiging van uitzetting nog steeds aanwezig was. De rechter oordeelde dat de staatssecretaris geen standpunt had ingenomen over de bezwaargronden van verzoeker en dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat het bezwaar een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.496,-. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.