39.3De gronden die verzoekers aanvoeren op het aspect parkeren slagen naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet. Dit neemt niet weg dat als gevolg van het ontbreken van de vvgb thans nog niet kan worden vastgesteld dat de parkeerplaatsen op het parkeereiland ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd.
Overschrijding geluidniveaus
40. Vergunninghouder heeft Greten Raadgevende Ingenieurs (Greten) onderzoek laten doen naar de externe geluidbelasting van het bouwplan. De conclusies zijn neergelegd in het rapport van 3 maart 2021. Uit dit onderzoek blijkt dat in de avond- en nachtperiode als gevolg van de verkeersbewegingen van lichte voortuigen sprake is van een overschrijding van het maximale geluidniveau op de buitenzijde van de gevels van de woning aan de [adres] [huisnummer 3] , maar dat in de verblijfsruimten zoals woonkamer, keuken en slaapkamer met de aanwezige bouwkundige constructies het vereiste binnenniveau van 45 dB(A) gegarandeerd wordt.
41. Verzoekers stellen dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek is verricht naar de woning aan de [adres] [huisnummer 1] . Daarnaast is in de omgevingsvergunning niet geborgd dat aan de minimale benodigde geluidswering zal worden voldaan. Verweerder had dan ook niet zonder meer kunnen aannemen dat ter plaatse van de woningen van verzoekers een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gecreëerd.
42. Naar aanleiding van de door verzoekers ingediende gronden heeft vergunninghouder Greten om een nadere reactie verzocht. In de nadere reactie van 23 september 2021 heeft Greten toegelicht dat de geluidbelasting ter plaatse van [adres] [huisnummer 1] ten hoogste zal overeenkomen met de berekende geluidbelasting ter plaatse van [adres] [huisnummer 3] , aangezien de woningen kunnen worden omschreven als een twee-onder-een-kap woning en dezelfde dakkapel delen. Voorts heeft Greten nader toegelicht dat, gelet op de bouwkundige staat van de woningen, de benodigde geluidwering zal worden gehaald en dat aanvullende akoestische maatregelen daarom niet nodig zijn.
43. De voorzieningenrechter ziet voorshands geen aanleiding te twijfelen aan het akoestisch onderzoek van Greten dat nader is aangevuld met de reactie van 23 september 2021. Verzoekers hebben geen contra-expertise overgelegd van een onafhankelijke deskundige die de conclusies weerspreken.
44. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat de externe geluidbelasting, voor zover het daarbij gaat om verkeersbewegingen van lichte voortuigen in de avond- en nachtperiode, niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van verzoekers.
45. Het terras dat is voorzien aan de achterzijde van het restaurant aan de zijde van het water is een onverwarmd en onoverdekt terrein, als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer en geen binnenterrein, als bedoeld in die bepaling. Dit betekent dat het stemgeluid van personen op dit terras bij het bepalen van de geluidniveaus, als bedoeld in artikel 2.17 van voornoemd besluit, buiten toepassing blijft. Dit betekent echter niet dat het college bij de afweging van de betrokken belangen geen rekening dient te houden met het stemgeluid. Het is een relevant aspect dat in het kader van de door verweerder te maken belangenafweging aan de orde dient te komen. De effecten van het stemgeluid op het woon- en leefklimaat zijn onderzocht door Greten en ook neergelegd in het akoestisch rapport van 3 maart 2021.
46. Bij het akoestisch onderzoek is ervan uitgegaan dat het terras plaats biedt aan 72 mensen en dat het geopend zal zijn in de dag- en avondperiode tot maximaal 23.00 uur. De onderzoeksresultaten laten zien dat onder deze omstandigheden bij de woningen van verzoekers wordt voldaan aan de normstelling conform de handreiking Bedrijven en milieuzonering voor rustig buitengebied.
47. Verzoekers stellen dat in bestreden besluit I niet is geborgd dat slechts 72 mensen op het terras aanwezig zullen zijn en dat het terras tot 23.00 uur geopend is. Dat maakt dat onduidelijk is of bij het akoestisch onderzoek de juiste uitgangspunten zijn gehanteerd en of nog sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
48. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat het woon- en leefklimaat van verzoekers door het geluid afkomstig van het terras niet onevenredig zal worden aangetast. Niet valt uit te sluiten dat er meer dan 72 mensen op het terras aanwezig zullen zijn en dat het terras ook enige tijd na 23.00 uur geopend zal zijn. Het akoestisch onderzoek beperkt zich evenwel tot 72 personen en een eindtijd van 23.00 uur. Verweerder heeft ook geen voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbonden voor het gebruik van het terras. Weliswaar heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat de burgemeester voorwaarden kan verbinden aan een horeca-exploitatievergunning , maar dit standpunt is verder niet nader onderbouwd. Bovendien ontslaat dit verweerder niet van de verplichting om in het kader van de omgevingsvergunning het mogelijke gebruik van het terras in het licht van een goed woon- en leefklimaat nader te duiden, temeer nu het akoestisch onderzoek uitgaat van 72 personen en een eindtijd van 23.00 uur. Gelet op het voorgaande valt het te bezien of bestreden besluit I in zoverre in beroep in stand zal blijven. Ter zitting heeft vergunninghouder overigens te kennen gegeven dat dit punt geen halszaak voor hem is en dat hij desgewenst akkoord kan gaan met het aan de omgevingsvergunning te verbinden voorwaarden met betrekking tot het gebruik van het terras.
49. Verzoekers stellen dat zij thans vrij uitzicht hebben op het natuurgebied dat is gelegen bij de locatie. Als gevolg van het bouwplan is sprake van een vergaande aantasting van dit uitzicht. Verweerder heeft geen kenbare belangenafweging gemaakt met betrekking tot de aantasting van het uitzicht.
50. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling er geen recht op (het behoud van) vrij uitzicht bestaat. Hoewel het uitzicht van verzoekers door het bouwplan enigszins zal wijzigen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een zodanige belemmering van het uitzicht dat verweerder het bouwplan om die reden niet mocht toestaan.
51. Verzoekers stellen dat de koplampen van auto’s die in de avond- en nachtperiode de parkeergarage uitrijden grote overlast geven. Verweerder had nader onderzoek moeten doen naar de overlast of wellicht met een andere situering van de inrit hinder kunnen voorkomen.
52. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning dient te beoordelen zoals deze is voorgelegd. Dit geldt ook voor de aangevraagde situering van de inrit van de parkeerkelder. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorshands niet aannemelijk geworden dat sprake is van dusdanige lichthinder dat verweerder het bouwplan om die reden niet mocht toestaan dan wel nader onderzoek had moeten doen. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat weliswaar niet valt uit te sluiten dat koplampen van auto’s die de parkeergarage verlaten de woningen van verzoekers in zullen schijnen, maar dat het gelet op de beperkte capaciteit van de parkeerkelder om een relatief klein aantal auto’s gaat. Van de zestien parkeerplaatsen in de parkeerkelder zijn er bovendien twee bedoeld voor privégebruik.
Omgevingsvergunning eerste fase: handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden
53. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (GS) hebben op 26 juni 2020 een vvgb afgegeven voor de activiteit ‘Handelen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden’ als bedoeld in artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht. Daarbij is uitgegaan van de door vergunninghouder op 14 mei 2020 aangeleverde stikstofnotitie met bijbehorende AERIUS-berekeningen. Hieruit volgt dat de nieuwe situatie niet tot nadelige gevolgen voor de aan het perceel grenzende Natura-2000 gebieden..
54. Vanwege nieuwe wetenschappelijke en ecologische inzichten, is op 15 oktober 2020 de rekensoftware voor het bepalen van stikstofdepositie aangepast. De stikstofberekening diende derhalve opnieuw te worden uitgevoerd. Bovendien was aanpassing nodig omdat door de planwijziging met betrekking tot het parkeren extra werktuigen en machines worden ingezet. Uit de nieuwe aangeleverde berekening van de stikstofdepositie van Van Empel Milieu Advies (Van Empel) van 17 december 2020 blijkt opnieuw dat door gebruik te maken van interne saldering bij de aanlegfase, de nieuwe situatie niet zal leiden tot nadelige effecten met betrekking tot de stikstofdepositie op de Natura-2000 gebieden.
55. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVA:2021:71; Logtsebaan) over intern salderen waarbij de totale stikstofdepositie niet stijgt, heeft verweerder niet om een nieuwe verklaring van geen bedenkingen bij GS verzocht. 56. Verzoekers stellen dat in de berekening van Van Empel van 17 december 2020 met betrekking tot de emissiebronnen in de beoogde gebruiksfase ten onrechte wordt uitgegaan van 66 verkeersbewegingen per etmaal. In de verkeerskundige beschouwing van Goudappel Coffeng wordt uitgegaan van 378 motorvoertuigbewegingen per dag. In het akoestisch onderzoek van Greten wordt uitgegaan van 118 voertuigbewegingen per dag. Voor de gebruiksfase is voorts geen rekening gehouden met leveranties aan het restaurant en de aanwezigheid van middelzware- en zware voertuigen in de gebruiksfase.
57. Naar aanleiding van hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, heeft vergunninghouder een nadere AERIUS-berekening laten uitvoeren door Van Empel. De nadere berekening dateert van 23 september 2021. Bij deze berekening is rekening gehouden met het aantal verkeersbewegingen dat Goudappel Coffeng in haar beschouwing als worst-case-scenario heeft meegenomen. Ook is rekening gehouden met middelzware- en zware motorvoertuigbewegingen. De voorzieningenrechter stelt vast dat met de nieuwe AERIUS-berekening in zoverre aan de bezwaren van verzoekers tegemoet is gekomen. Uit de rekenresultaten volgt dat de gewenste ontwikkeling in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase niet leidt tot nadelige effecten van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden.
58. Ter zitting hebben verzoekers aangevoerd dat ook de nieuwe AERIUS-berekening niet deugt. Ten onrechte zijn slechts de verkeersbewegingen meegenomen tot op zeer korte afstand van de inrichting. Primair menen verzoekers dat deze wijze van elimineren van de stikstofdepositie als gevolg van het project in strijd is met de Habitatrichtlijn. Subsidiair geldt bovendien in dit concrete geval dat de verkeersbewegingen niet op een dergelijke korte afstand van de inrichting geacht kunnen worden te zijn opgegaan in het heersende verkeersbeeld. Dit komt omdat sprake is van een eenbaansweg die alleen wordt gebruikt door mensen die in de buurt moeten zijn. De intensiteit is dan ook relatief laag. In de nieuwe AERIUS-berekening lijken verder de verkeersbewegingen op het terrein van de inrichting, met name die van en naar het parkeereiland, niet te zijn meegenomen.
59. De gronden die verzoekers aanvoeren over de nieuwe AERIUS-berekening vragen nader onderzoek en een beoordeling waarvoor de voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent. Verweerder zal ook nog de gelegenheid moeten krijgen daarop verweer te voeren. Beoordeling daarvan zal in de lopende beroepsprocedure moeten plaatsvinden.
De voorzieningenrechter ziet voorshands op basis van de thans voorhanden gegevens onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan het standpunt dat er als gevolg van het bouwplan geen significant nadelige gevolgen voor het Natura-2000 gebied zullen optreden.
Omgevingsvergunning tweede fase: activiteit uitrit
60. Verzoekers stellen dat de verkeersveiligheid ten onrechte niet nader is beoordeeld door verweerder. In het rapport van Goudappel Coffeng wordt niet ingegaan op de concrete verkeersveiligheid ter plaatse. De uitweg wordt gerealiseerd net naast een verkeersdrempel. Deze verkeersdrempel is visueel, met als gevolg dat velen niet met minder snelheid het dorp binnen rijden. Verder is de [adres] ter plaatse van de uitrit erg smal, slechts 3,5 meter.
61. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat.
62. Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
63. Ingevolge artikel 1:8 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Nieuwkoop (APV) kan de vergunning of ontheffing door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
64. Ingevolge artikel 2:12, derde lid, van de APV, weigert het bevoegd gezag, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 de vergunning voor de uitrit in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente.
65. Hieruit volgt dat verweerder een vergunning alleen mag weigeren, als één of meer van de daar genoemde weigeringsgronden zich voordoen. Bij deze beoordeling komt verweerder discretionaire bevoegdheid toe. De toetsing door de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid dient terughoudend te zijn.
66. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende onderbouwd dat de uitrit het verkeer op de weg niet in gevaar zal brengen. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat sprake is van een weg met beperkte rijsnelheid van maximum 30 km/uur, waarbij verkeer bij het binnenrijden van de bebouwde kom reeds afgeremd wordt door de aanwezigheid van een verkeerdrempel. Ook al is slechts sprake van een visuele drempel, zal deze naar het oordeel van de voorzieningenrechter toch enig effect hebben. Daarnaast is er vanwege de inritbreedte en de situering van het restaurant en de parkeerplaatsen op het perceel voldoende ruimte om het terrein op en af te rijden en is de verkeerssituatie goed te overzien. De omstandigheid dat de [adres] ter plaatse van de uitrit smal is, maakt dat niet anders. Ten slotte bevinden de uitwegconstructies zich niet nabij een kruising of bocht in de openbare weg en bevindt het openbare fietspad zich aan de andere zijde van de openbare weg, zodat het verkeer niet wordt gehinderd door doorkruisend fietsverkeer.
67. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook kunnen concluderen dat er geen grond aanwezig is om de gevraagde inrit te weigeren.
68. Gelet op het bepaalde in rechtsoverwegingen 24 en 48, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek toe te wijzen en de voorlopige voorziening te treffen dat bestreden besluit I wordt geschorst tot de uitspraak op beroep. Nu de omgevingsvergunning tweede fase afhankelijk is van de verleende omgevingsvergunning eerste fase, zal de voorzieningenrechter ook bestreden besluit II schorsen tot de uitspraak op beroep.
71. De voorzieningenrechter geeft verweerder mee dat hangende de beroepsprocedure om een vvgb bij de gemeenteraad kan worden gevraagd. Mocht de gemeenteraad overgaan tot het afgeven van een vggb en verweerder een nieuw besluit op de aanvraag neemt, staat het vergunninghouder vrij om de voorzieningenrechter om opheffing van de schorsing te verzoeken.
72. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht in beide zaken vergoedt.
73. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten per zaak op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt in totaal
€ 2.992,-.