ECLI:NL:RBDHA:2021:12115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
09/059402.21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor jarenlange ontucht met zijn minderjarige kinderen

Op 8 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader, die werd beschuldigd van jarenlange ontucht met zijn twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De feiten vonden plaats tussen 2010 en 2020, waarbij de verdachte zijn dochter en zoon seksueel heeft misbruikt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De verdachte ontkende echter het seksueel binnendringen, maar erkende wel dat er ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, één van de kinderen, niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen bijzonder curator was benoemd. Wel werd er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 10.000. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op hun lichamelijke integriteit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/059402-21
Datum uitspraak: 8 november 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
BRP-adres: [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.G. Eckhardt naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 januari 2010 tot en met 5 januari 2017 te Nieuwerbrug aan den Rijn, gemeente Bodegraven, althand in Nederland en/of in Schotland met zijn dochter [ slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2005, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [ slachtoffer 1] , hebbende verdachte
- zijn tong en/of vinger(s) en/of penis in de vagina van die [ slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of (vervolgens) heen en weer bewogen en/of
- zijn penis in de mond van die [ slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of (vervolgens) heen en weer bewogen;
2
hij op éen of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 januari 2017 tot en met 5 januari 2020 te Nieuwerbrug aan den Rijn, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, althans in Nederland, en/of in Schotland met zijn dochter [ slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [ slachtoffer 1] , te weten
- het duwen/brengen en/of (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, tong en/of vinger(s) en/of penis in de vagina van die [ slachtoffer 1] en/of
- het duwen/brengen en/of (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [ slachtoffer 1] ;
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 januari 2010 tot en met 5 januari 2020 te Nieuwerbrug aan den Rijn, gemeente Bodegraven, althans in Nederland, en/of in Schotland (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [ slachtoffer 1] ( [ slachtoffer 1] ), geboren op [geboortedatum] 2005, bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens) (meermalen)
- zijn, verdachtes, penis heeft laten betasten en/of zich heeft laten aftrekken door die [ slachtoffer 1] en/of
- de vagina van die [ slachtoffer 1] heeft gelikt en/of
- de vagina van die [ slachtoffer 1] heeft betast en/of
- zijn, verdachtes, penis heeft laten likken door die [ slachtoffer 1] ;
4
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 april 1997 tot en met 10 april 2006 te Nieuwerbrug aan den Rijn, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, althans in Nederland (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ), geboren op [geboortedatum] 1993, door (telkens) (meermalen)
- de penis van die [slachtoffer 2] te betasten en/of te kussen en/of
- die [slachtoffer 2] af te trekken en/of
- die [slachtoffer 2] zijn, verdachtes, penis te laten betasten en/of
- zich door die [slachtoffer 2] te laten aftrekken.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Procesverloop
Op 25 mei 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen medewerkers van het crisisinterventieteam van de GGD, [ slachtoffer 1] (hierna: [ slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). In dit gesprek hebben [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaard dat zij beiden seksueel zijn misbruikt door hun vader, [verdachte] (hierna: de verdachte). Het crisisinterventieteam heeft hiervan melding gemaakt bij de politie, waarna [slachtoffer 2] op 9 juni 2020 een informatief gesprek heeft gevoerd met de politie en [ slachtoffer 1] op 15 juni 2020. [slachtoffer 2] heeft uiteindelijk besloten om geen aangifte te doen tegen de verdachte. Namens [ slachtoffer 1] is op 30 juni 2020 door de GGD aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte. Na uitvoerig onderzoek is de verdachte op 1 maart 2021 aangehouden door de politie.
De verdachte heeft bekend dat er bepaalde ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden met [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar hij heeft ontkend dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen. Ook heeft hij verklaard dat de periode waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden korter is geweest dan ten laste gelegd en dat de handelingen minder frequent hebben plaatsgevonden dan [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank – voor zover van belang – bij de beoordeling van de tenlastelegging nader ingaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van [ slachtoffer 1] . De raadsman heeft ook bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaring van de verdachte dat er geen ontuchtige handelingen meer hebben plaatsgevonden vanaf het moment dat [ slachtoffer 1] twaalf jaar oud is geworden.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde. Tot slot heeft de raadsman zich ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, voor zover de tenlastelegging ziet op het betasten van de penis van [slachtoffer 2] en het laten betasten van verdachte zijn penis door [slachtoffer 2] . Op specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover van belang – bij de beoordeling van de tenlastelegging nader ingaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
Op 13 juli 2020 is [ slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2005, door de politie gehoord als getuige over het seksuele misbruik dat zou hebben plaatsgevonden. Zij heeft in dat gesprek het volgende verklaard.
Toen de verdachte voor het eerst iets bij haar deed was zij vijf of zes jaar oud. Zij kan dit nog goed herinneren, omdat ze de dag daarop voor de eerste keer is gaan schaatsen. Ze sliep die nacht bij de verdachte in bed. In de ochtend werd zij wakker omdat de verdachte tussen haar benen bezig was. Hij was haar geslachtsdeel met zijn mond aan het bevredigen door hier te likken. Hij likte haar klit en draaide rondjes met zijn vingers bij haar klit. Tussen die eerste keer en de tijd dat zij in groep acht zat is het vaker gebeurd dat zij iets bij de verdachte moest doen of dat de verdachte iets bij haar deed, zo ook tijdens een vakantie in Schotland. Tijdens die vakantie lag zij bij de verdachte in bed toen hij haar hand pakte en naar zijn piemel bewoog. Zij moest toen op en neer bewegen met haar hand. De verdachte bewoog met zijn hand mee om te laten zien hoe het moest. Op de basisschool moest zij dit de ene keer één tot drie keer per maand doen en de andere keer één keer per maand. Vanaf de middelbare school gebeurde het minder, ongeveer één keer per drie maanden. Het gebeurde in het bed van de verdachte, maar ook buiten in de schuur van de woonboerderij waar zij woonden. In die schuur ging de verdachte met zijn hoofd naar haar vagina en ging dan likken. Zij moest hem daarna ook bevredigen met haar mond. Hij bewoog haar hoofd dan naar zijn piemel en zij moest haar mond dan om zijn piemel doen. Hij hield haar hoofd vast en bewoog dit heen en weer. Het stopte pas als de verdachte was klaargekomen. Hij kwam dan klaar in haar mond, maar zij spuugde dat dan wel uit. Ook ging de verdachte wel eens met een hand in haar broek als hij haar met de auto naar boksen bracht. Het gebeurde als er niemand in de buurt was of als iedereen goed sliep, zodat de kans klein was dat hij ontdekt zou worden.
De laatste keer dat de verdachte iets bij haar deed was in de tweede klas van de middelbare school, in het begin van het schooljaar. De verdachte probeerde toen met zijn piemel, die op dat moment stijf was, haar vagina binnen te gaan. Dit lukte niet helemaal omdat zij strak en gespannen was. De eikel van de verdachte was wel haar vagina binnen gegaan.
[ slachtoffer 1] heeft uiteindelijk aan haar broer [slachtoffer 2] verteld dat zij misbruikt is door de verdachte. [slachtoffer 2] vertelde toen direct aan haar dat tussen hem en de verdachte ook dingen waren gebeurd. [2]
Op 14 september 2021 is [slachtoffer 2] gehoord als getuige bij de rechter-commissaris. Daar heeft hij verklaard dat hij acht of negen jaar oud was toen het misbruik door de verdachte begon. De verdachte begon dan aan zijn geslachtsdeel te zitten terwijl hij in bad lag of onder de douche stond. De verdachte trok hem dan ook af met zijn handen. In de badkamer is dit twee keer gebeurd. Ook in de slaapkamer zat de verdachte aan het geslachtsdeel van [slachtoffer 2] en trok hij hem af met zijn handen. Het is daar ook één keer gebeurd dat de verdachte dit met zijn mond deed. [slachtoffer 2] moest daarna met zijn handen aan het geslachtsdeel van de verdachte zitten en hem aftrekken. In de slaapkamer is dat twee of drie keer gebeurd. Het misbruik is gestopt toen [slachtoffer 2] elf of twaalf was. [3]
De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat een deel van hetgeen [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard, klopt. De ontuchtige handelingen bij [ slachtoffer 1] bestonden uit het spelen met de handen. [ slachtoffer 1] deed dit meestal bij hem en hij deed dit ook wel bij haar, maar minder vaak. Zij pakte dan zijn penis beet met haar handen en hij pakte haar dan tussen haar benen. Dit gebeurde als [ slachtoffer 1] bij hem in bed lag of als hij met [ slachtoffer 1] in de auto zat. Wat de periode betreft stelt de verdachte dat het misbruik voor het laatst heeft plaatsgevonden toen [ slachtoffer 1] in groep 8 zat. Wat de handelingen bij [slachtoffer 2] betreft, heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer 2] de penis van de verdachte weleens beetpakte met zijn handen en de verdachte pakte ook wel eens de penis van [slachtoffer 2] beet. [4]
Juridisch kader bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende voorop.
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Daarnaast geldt dat een voor het bewijs gebruikte verklaring op zichzelf ook voldoende betrouwbaar moet zijn.
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (gestelde) seksuele handelingen: de aangever en de verdachte. Wanneer de verdachte de seksuele handelingen dan (deels) ontkent, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaring van de aangever – als getuige – als wettig bewijs beschikbaar is. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs, in combinatie met de verklaring van de aangever, toch voldoende wettig bewijs kan opleveren. Daarvoor is niet vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging dient te vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. Uit het dossier en uit hetgeen op de terechtzitting is besproken, moet de rechter dan bovendien de overtuiging hebben gekregen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
De rechtbank zal daarom eerst toetsen of de verklaringen van [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar kunnen worden geacht. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of die verklaringen in voldoende mate worden ondersteund door ander bewijs.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen
De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank gaat voor het bewijs van het ten laste gelegde dan ook van deze verklaringen uit. Daartoe is het volgende van belang.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaringen die [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben afgelegd consistent zijn. Zo hebben zij steeds duidelijk verklaard welke seksuele handelingen de verdachte bij hen heeft gepleegd en gedurende welke periode dat is gebeurd.
Voorts zijn de verklaringen, in het bijzonder de verklaringen van [ slachtoffer 1] , behoorlijk gedetailleerd, wat de verklaringen des te betrouwbaarder maakt. [ slachtoffer 1] heeft bijvoorbeeld heel specifiek verklaard over de locatie en de omstandigheden waaronder seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Daar komt bij dat zij het moment waarop bepaalde seksuele handelingen zouden hebben plaatsgevonden kan koppelen aan specifieke gebeurtenissen of momenten uit haar leven, zodat de rechtbank ook haar verklaring voor zover deze ziet op de periode betrouwbaar acht. Ook [slachtoffer 2] heeft voldoende gedetailleerd verklaard over welke seksuele handelingen wel en niet hebben plaatsgevonden en over de plek waar (in bad, onder de douche en in de slaapkamer) en de periode gedurende welke deze hebben plaatsgevonden.
Hier staan wisselende verklaringen van de verdachte tegenover. Zo heeft hij aanvankelijk bij de politie volledig ontkend. Zijn kinderen zouden het maar verzonnen hebben en over een rijke fantasie beschikken. Pas enkele dagen later -bij de rechter-commissaris- is de verdachte mondjesmaat gaan bekennen dat er ‘ontuchtige handelingen zijn gebeurd’. Verder blijkt uit tapgesprekken dat de verdachte heeft verklaard dat de kans redelijk is dat hij binnen 30 dagen thuis zal zijn als [slachtoffer 2] zich blijft verschonen [5] (de rechtbank begrijpt: op zijn verschoningsrecht blijft beroepen), dat [slachtoffer 2] veel meer verklaard heeft dan waar hij op gerekend had, [6] dat [slachtoffer 2] over bepaalde dingen ‘gewoon zijn mond moet houden’ en dat spreken zilver is, maar zwijgen goud. [7] Hoewel dergelijke verklaringen geen direct bewijs opleveren voor de ten laste gelegde periode en seksuele handelingen, doen zij wel afbreuk aan de geloofwaardigheid van de visie van de verdachte op het feitelijk gebeuren en versterken zij juist wat [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gezegd.
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit het dossier geenszins aanwijzingen naar voren zijn gekomen waaruit zou blijken dat [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] er belang bij zouden hebben om hun verklaringen over de handelingen van de verdachte te verzinnen. Ten aanzien van [slachtoffer 2] is juist van contra-indicaties gebleken, nu hij geen aangifte heeft willen doen tegen de verdachte om hem niet verder te belasten.
Steunbewijs
Naar het oordeel van de rechtbank worden de betrouwbare verklaringen van [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in voldoende mate ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf. Zo heeft de verdachte niet alleen bevestigd dat hij inderdaad wel eens met [ slachtoffer 1] in bed lag of dat ze samen in de auto zaten, hij heeft ook bevestigd dat er op die momenten ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden met [ slachtoffer 1] , bestaande uit het beetpakken van elkaars geslachtsdelen. Ook de ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] heeft de verdachte bevestigd, in de zin dat de verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer 2] elkaars geslachtsdelen hebben beetgepakt.
Nu de rechtbank de verklaringen van [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar acht en de verdachte die verklaringen op belangrijke punten heeft bevestigd, zal de rechtbank uitgaan van de juistheid van die verklaringen.
Conclusies
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [ slachtoffer 1] . Wat de periode betreft gaat de rechtbank er in het voordeel van de verdachte van uit dat de periode is aangevangen toen [ slachtoffer 1] zes jaar oud was en heeft doorgelopen tot en met 1 juli 2019 (begin van het tweede schooljaar van de middelbare school), zijnde 6 januari 2011 tot en met 5 januari 2017 inzake feit 1, en 6 januari 2017 tot en met 1 juli 2019 inzake feit 2. De handeling van het inbrengen van de penis van de verdachte in de vagina van [ slachtoffer 1] heeft volgens haar verklaring éénmaal plaatsgevonden, hetgeen was in 2019. De rechtbank zal deze handeling dan ook alleen inzake feit 2 bewezen achten. Nu de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen of [ slachtoffer 1] , ten tijde van de ontuchtige handelingen op de vakantie in Schotland, jonger of ouder dan twaalf was, zal de verdachte bij beide feiten van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht ook de ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter [ slachtoffer 1] in de gehele periode wettig en overtuigend bewezen (feit 3). De rechtbank acht bij dit feit bewezen dat de ontuchtige handelingen ook in Schotland hebben plaatsgevonden.
Tot slot acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde ontuchtige handelingen met zijn minderjarige zoon [slachtoffer 2] (behalve het kussen van de penis van [slachtoffer 2] ). Wat de periode betreft gaat de rechtbank er in het voordeel van de verdachte van uit dat de periode is aangevangen tot [slachtoffer 2] negen jaar oud was en heeft doorgelopen tot zijn twaalfde jaar, zijnde van 11 april 2002 tot 11 april 2005 (feit 4).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
feit 1
hij in de periode van 6 januari 2010 tot en met 5 januari 2017 te Nieuwerbrug aan den Rijn, met zijn dochter [ slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2005, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [ slachtoffer 1] ,
te weten
- zijn tong en vingers in de vagina van die [ slachtoffer 1] gebracht en (vervolgens) heen en weer bewogen en
- zijn penis in de mond van die [ slachtoffer 1] gebracht en (vervolgens) heen en weer bewogen;
feit 2
hij in de periode van 6 januari 2017 tot en met 1 juli 2019 te Nieuwerbrug aan den Rijn, met zijn dochter [ slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [ slachtoffer 1] , te weten
- het brengen en (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, tong en vingers en penis in de vagina van die [ slachtoffer 1] en
- het brengen en (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [ slachtoffer 1] ;
feit 3
hij in de periode van 6 januari 2010 tot en met 1 juli 2019 te Nieuwerbrug aan den Rijn en in Schotland (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [ slachtoffer 1] ( [ slachtoffer 1] ), geboren op [geboortedatum] 2005, bestaande die ontucht hierin dat hij
- zijn, verdachtes, penis heeft laten betasten en zich heeft laten aftrekken door die [ slachtoffer 1] en
- de vagina van die [ slachtoffer 1] heeft gelikt en
- de vagina van die [ slachtoffer 1] heeft betast en
- zijn, verdachtes, penis heeft laten likken door die [ slachtoffer 1] ;
feit 4
hij in de periode van 11 april 2002 tot 11 april 2005 te Nieuwerbrug aan den Rijn, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [ slachtoffer 1] ( [slachtoffer 2] ), geboren op [geboortedatum] 1993, door
- de penis van die [slachtoffer 2] te betasten en
- die [slachtoffer 2] af te trekken en
- die [slachtoffer 2] zijn, verdachtes, penis te laten betasten en
- zich door die [slachtoffer 2] te laten aftrekken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert de in het dictum genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De raadsman heeft daarbij verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte bij uitspraak op te heffen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden op te leggen, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel of een taakstraf van 240 uren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Het is de verantwoordelijkheid van een ouder om zijn of haar kind een veilige en geborgen omgeving te bieden waarin het kan opgroeien tot een volwassene. De verdachte heeft hierin evident gefaald. Hij heeft zich namelijk meerdere keren, gedurende een lange periode, schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter [ slachtoffer 1] en zijn minderjarige zoon [slachtoffer 2] , waarbij bij [ slachtoffer 1] ook sprake is geweest van het seksueel binnendringen van haar lichaam. De verdachte heeft met zijn handelen een bijzonder ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. In plaats van hen geborgenheid en bescherming te bieden, heeft de verdachte met zijn handelen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist, kennelijk ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeftes. De verdachte heeft het vertrouwen dat zijn kinderen in hem mochten stellen en de veiligheid die zij van hem mochten verwachten, op ernstige wijze beschaamd en veronachtzaamd. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Ook in deze zaak is dat het geval, zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van [ slachtoffer 1] . Zij heeft verdere behandeling en hulp nodig om de schade, die het gevolg is van het handelen van de verdachte, te kunnen beperken. De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven en dat hij - ook ter terechtzitting – slechts beperkt inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen. Daar komt bij dat de verdachte bij de politie heeft aangegeven dat seksuele handelingen uit nieuwsgierigheid hebben plaatsgevonden, maar op vragen van de rechtbank en de officier van justitie hierover heeft de verdachte geen antwoord kunnen geven. De rechtbank vindt dit zorgelijk.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat ook rekening met de eendaadse samenloop tussen de feiten 1, 2 en 3, nu de ontuchtige handelingen zoals ten laste gelegd onder feit 3 (deels) overlappen met de ontuchtige handelingen zoals ten laste gelegd onder de feiten 1 en 2.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 september 2021. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen voor dergelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages omtrent de persoon van de verdachte:
- Een Pro Justitia-rapportage van 10 mei 2021, opgesteld door dr. R.A.R. Bullens (hierna: Bullens), klinisch psycholoog;
- Een aanvullende Pro Justitia-rapportage van 31 augustus 2021, ook opgesteld door dr. Bullens;
- Een reclasseringsadvies van 31 mei 2021, opgesteld door mevrouw [reclasseringswerker] .
Bullens stelt in zijn rapport van 10 mei 2021 dat bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Derhalve kunnen de ten laste gelegde feiten, indien bewezen verklaard, volledig aan de verdachte worden toegerekend. Ten aanzien van het recidiverisico overweegt Bullens dat dit als laag wordt ingeschat, nu de verdachte moet worden gezien als een situatieve pleger, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van de situatie waarin zijn kinderen te jong waren om tegen hem in te gaan. Zijn kinderen zijn inmiddels ouder en de situatie die bestond ten tijde van het misbruik doet zich niet meer voor, waardoor het niet waarschijnlijk lijkt dat de betrokkene in herhaling zal vallen. Omdat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens wordt geen behandeling geadviseerd.
De officier van justitie heeft naar aanleiding van het rapport van Bullens aanvullende vragen gesteld, te weten of in de eerdere rapportage is meegewogen dat de verdachte ook ontucht met zijn zoon wordt verweten en dat er in het dossier aanwijzingen naar voren komen dat mogelijk ook de andere dochter door de verdachte is misbruikt en zo nee, of dit van invloed is op de overwegingen en adviezen uit de eerdere rapportage. Op 31 augustus 2021 heeft Bullens een aanvullend rapport uitgebracht waarin hij ingaat op de gestelde vragen. Kort gezegd concludeert Bullens dat uitbreiding van de verdenking geen invloed heeft op de eerder door hem uitgebrachte conclusies omtrent de afwezigheid van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en op het door hem als laag ingeschatte recidiverisico.
De reclassering stelt in het advies van 31 mei 2021 dat de directe familiaire contacten van de verdachte, zijn psychosociale functioneren en zijn houding gezien kunnen worden als risicofactoren voor nieuw delictgedrag. De reclassering acht de kans op recidive aanwezig, ook omdat de verdachte in de toekomst, bijvoorbeeld wanneer hij te maken krijgt met kleinkinderen of op andere wijze met kinderen in aanraking komt, opnieuw van de situatie misbruik zou kunnen maken. De reclassering adviseert daarom om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van meer dan twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling, een contactverbod, het zich niet mogen vestigen op een ander adres zonder toestemming en het moeten vermijden van contact met minderjarigen. De reclassering heeft daarbij geadviseerd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank kan zich verenigen met de overwegingen en conclusies van Bullens ten aanzien van de toerekenbaarheid en neemt deze over. Niet is komen vast te staan dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Dit betekent dat de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten volledig aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Ten aanzien van het recidiverisico overweegt de rechtbank dat zij de door de reclassering gesignaleerde zorgen deelt. Uit het rapport van Bullens komt immers naar voren dat de verdachte een situatieve pleger is die van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om ontuchtige handelingen te plegen. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat de verdachte in de toekomst, bijvoorbeeld in het geval van kleinkinderen, opnieuw in een soortgelijke situatie terecht zal kunnen komen, waardoor hij wederom de gelegenheid heeft tot het plegen van ontuchtige handelingen. De rechtbank acht nader onderzoek naar het psychosociale functioneren van de verdachte noodzakelijk om dit recidiverisico in te toekomst in te kunnen perken.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de lange periode waarin het ontucht zich heeft afgespeeld, kan niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht passend en geboden.
De rechtbank overweegt dat bij een gevangenisstraf van deze duur geen ruimte bestaat voor een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Wel zal er, indien de verdachte daarvoor in aanmerking komt, sprake zijn van een periode van voorwaardelijke invrijheidsstelling. In dat kader kan nader onderzoek naar het psychosociale functioneren van de verdachte plaatsvinden, waarbij ook aanvullende voorwaarden (zoals geadviseerd door de reclassering) kunnen worden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[ slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 25.000, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering tot schadevergoeding, omdat de vordering niet op de juiste wijze is ondertekend. Wel heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel oplegt voor een bedrag van € 25.000.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, nu de vordering is ingediend door iemand die niet bevoegd is om een gerechtelijke procedure te starten. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het gevorderde bedrag aan schadevergoeding te hoog is en dat dit bedrag gematigd dient te worden tot € 10.000.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en hetgeen op het onderzoek ter zitting naar voren is gebracht vast dat de vordering tot schadevergoeding is ingediend door [ slachtoffer 1] , terwijl zij op het moment van indienen minderjarig was. In artikel 1:234 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een minderjarige alleen handelingsbekwaam is tot het verrichten van bepaalde rechtshandelingen, indien de wettelijk vertegenwoordiger daarvoor toestemming verleent. In het geval van [ slachtoffer 1] zijn dat haar beide ouders die het wettelijk gezag over haar uitoefenen. Op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek dient bij aangelegenheden die de verzorging en opvoeding betreffen, dan wel het vermogen van de minderjarige en waarbij sprake is van een belangentegenstelling tussen de minderjarige en de ouders, een bijzonder curator te worden benoemd die de minderjarige in en buiten rechte vertegenwoordigd.
De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval geen bijzonder curator is benoemd in de zin van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat er geen vervangende toestemming is ten behoeve van de ondertekening van de vordering van [ slachtoffer 1] en dat de vordering dus niet juist is ondertekend. Dit brengt met zich mee dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Anders dan de raadsman heeft bepleit is afwijzing van de vordering tot schadevergoeding in een geval als het onderhavige niet aan de orde, nu de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering.
Omdat de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot schadevergoeding, moet de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partij is verzocht om bij een niet-ontvankelijk verklaring van de vordering tot schadevergoeding, ambtshalve over te gaan tot opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van het gevorderde bedrag dan wel over een bedrag wat de rechtbank billijk acht.
De verdachte zal voor de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten worden veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is het gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de toelichting zoals deze is gegeven op de vordering van de benadeelde partij glashelder dat [ slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden door het handelen van de verdachte. De verdachte is ook aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal de geleden schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000. Bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de verschillende categorieën van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Indien het verschuldigde bedrag niet wordt betaald of kan worden verhaald, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. Toepassing van de gijzeling heft de opgelegde betalingsverplichting niet op.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 57, 244, 245, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
eendaadse samenloop van:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd
en
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd
en
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000 ten behoeve van [ slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. J. de Vormer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020167383, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 473).
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [ slachtoffer 1] d.d. 13 juli 2020, p. 24 t/m 31 en 35.
3.Het proces-verbaal verhoor van getuige [ slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris d.d. 14 september 2021, onderdelen 11 t/m 20.
4.De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 oktober 2021.
5.Tapgesprek tussen de verdachte en [naam] van 13 maart 2021, p. 370.
6.Tapgesprek tussen de verdachte en [naam] van 5 maart 2021, p. 337.
7.Tapgesprek tussen de verdachte en [slachtoffer 2] van 14 maart 2021, p. 379.