ECLI:NL:RBDHA:2021:12072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
C/09/570940 / FA RK 19-2363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats, verdeling zorg- en opvoedingstaken, kinderalimentatie in een complexe gezinsstructuur

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 12 oktober 2021, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vastgesteld bij de moeder, conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft echter een 50/50 zorgregeling ingesteld, waarbij de kinderen om de week bij de vader en de moeder verblijven. Dit besluit is genomen na zorgvuldige overweging van de wensen van de kinderen, die hebben aangegeven dat zij de voorkeur geven aan een gelijke verdeling van de tijd tussen beide ouders. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders zich aan deze regeling houden om de stabiliteit en continuïteit voor de kinderen te waarborgen.

De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de vader vanaf 9 september 2021 € 470,-- per maand moet betalen voor de drie kinderen, en vanaf 12 oktober 2021 € 339,-- per maand. De rechtbank heeft de alimentatie berekend op basis van de draagkracht van beide ouders en de behoeften van de kinderen. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om beter met elkaar te communiceren en afspraken na te komen, om zo de situatie voor de kinderen te verbeteren.

Daarnaast is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd, om ervoor te zorgen dat zij de nodige ondersteuning en begeleiding krijgen in hun ontwikkeling. De rechtbank heeft de betrokken instanties, zoals JBW, opgedragen om toezicht te houden op de naleving van de zorgregeling en om te zorgen voor eventuele extra hulp indien nodig. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 19-2363
Zaaknummer: C/09/570940
Datum beschikking: 12 oktober 2021
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie

Beschikking op het op 25 maart 2019 ingekomen verzoek van:

[Y]

de vader,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. F.G.T. van Meershoek te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.A. Vermeer-Wartna te ’s-Gravenhage.
Als informant wordt aangemerkt:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

de gecertificeerde instelling,
hierna: JBW.

Voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]

Wij (dat wil zeggen: de drie rechters en de griffier) vinden het belangrijk om eerst voor jullie op te schrijven wat onze beslissing is. En ook om uit te leggen waarom wij deze beslissing hebben genomen. Wij hebben gemerkt dat veel mensen zich zorgen maken over jullie situatie. Wij maken ons ook zorgen. Wij vinden het voor jullie niet fijn en ook niet goed dat jullie ouders eigenlijk niet goed met elkaar kunnen praten. En dat ze zo slecht afspraken kunnen maken over jullie. Terwijl het natuurlijk wel nodig is dat zij dat kunnen, omdat jullie bij hun allebei wonen.

Wij snappen dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft gezegd dat het voor de rust en duidelijkheid misschien beter is als jullie in de komende periode voor het grootste deel van de tijd bij jullie moeder zouden wonen. Zij denken dat dat beter voor jullie zou zijn. Jullie moeder wil dat voorlopig ook, maar jullie vader wil juist dat jullie de helft van de tijd bij hem wonen. Wij hebben ook heel goed geluisterd naar wat jullie hebben gezegd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , jullie hebben gezegd dat jullie liever de helft van de tijd bij jullie moeder willen zijn en de andere helft van de tijd bij jullie vader. Jullie hebben goed uitgelegd waarom. Bovendien vinden jullie het belangrijk om alle drie tegelijk bij een ouder te zijn. [minderjarige 3] , jij zou liever meer tijd bij je vader willen zijn en je hebt ook goed uitgelegd waarom. Maar je vindt het ook goed als de tijd wordt verdeeld bij je beide ouders. En jullie hebben alle drie gezegd dat jullie het wisselmoment nu niet fijn vinden.
Wij beslissen dat jullie officieel bij jullie moeder zullen wonen, maar dat jullie alle drie samen (dus tegelijkertijd) de ene week bij jullie vader en de andere week bij jullie moeder zullen zijn. Om en om dus. Zoals de situatie eerst ook was. Wij vinden het belangrijk dat jullie steeds alle drie tegelijk bij de ene of de andere ouder zijn. Hopelijk kunnen jullie elkaar daardoor helpen.
Het is belangrijk dat iedereen zich aan deze regeling gaat houden en dat niemand de ruimte neemt om het anders te doen. Dus niet even wat langer bij jullie moeder blijven omdat dat deze week even makkelijk uitkomt. Of juist wat langer bij jullie vader zijn omdat er bijvoorbeeld iemand naar de kapper moet. Zowel jullie ouders als jullie moeten je aan deze regeling houden. Die duidelijkheid hebben jullie allemaal nodig.
We vinden het ten slotte belangrijk dat er ook in de komende maanden een ondertoezichtstelling zal zijn en dat de jeugdbeschermer dus blijft. Om mee te kijken met jullie ouders en hoe het bij hun thuis gaat. En om in de gaten te houden hoe het gaat met de communicatie en of jullie daar geen last van hebben. En verder ook om met jullie te kijken naar de vraag of jullie misschien nog (extra) hulp nodig hebben. Hopelijk voelen jullie zo de ruimte om die hulp ook te vragen als jullie dat willen.
En dan nog één laatste ding. [minderjarige 3] , je zei iets heel moois tegen ons en dat zijn we helemaal met je eens: jullie ouders moeten gewoon hun best doen om beter met elkaar te praten en afspraken te maken. Gewoon proberen!

Procedure

Bij beschikking van deze rechtbank van 20 juli 2021 is de behandeling van de onderhavige zaak in de stand waarin deze zich bevond verwezen naar de meervoudige kamer ter verdere behandeling en beslissing. Voorts is bepaald dat de meervoudige kamer deze zaak verder gecombineerd met het aangehouden verzoek ondertoezichtstelling (zaaknummer C/09/606108 / JE RK 21-60) (voor zover daarop alsdan nog niet is beslist) ter zitting zal behandelen op een nader te bepalen datum (bij voorkeur op 23 september 2021), in aanwezigheid van partijen en hun advocaten, de raad, JBW en de bijzondere curator en is iedere verder beslissing aangehouden.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 juli 2021 (zaaknummer C/09/606108 / JE RK 21-60) is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd van 13 augustus 2021 tot 13 oktober 2021 met behoud van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Voorts is het verzoek met betrekking tot de ondertoezichtstelling voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum gelegen voor uiterlijk 13 oktober 2021, maar bij voorkeur op 23 september 2021, en voor een gecombineerde behandeling met de onderhavige zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 19 juli 2021, kenmerk [nr.] ;
  • de brief van 13 september 2021, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • de brief van 13 september 2021, met bijlagen, van de zijde van de vader.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder, voor zover van belang, nu ook het dossier betreffende het verzoek tot ondertoezichtstelling bekend onder zaaknummer C/09/606108 / JE RK 21-60.
De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.
Op 23 september 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Het betrof een
gecombineerde behandelingvan zowel de onderhavige procedure als de procedure bekend onder zaaknummer C/09/606108 / JE RK 21-60. In de laatstgenoemde procedure wordt bij afzonderlijke beschikking van heden beslist.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Aan de orde zijn thans de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , de zorgregeling en de kinderalimentatie.
De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
De raad heeft geadviseerd de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder te bepalen. De raad heeft in zijn rapport daartoe onder meer het volgende aangevoerd. De hoofdverblijfplaats bij de moeder is het meest in het belang van de kinderen. De moeder staat open voor hulpverlening en is in staat om op haar eigen handelen te reflecteren. De moeder is bereid om de samenwerking te zoeken en hulp te vragen/accepteren op lastige punten. Dit verloopt bij de vader moeizamer. Bovendien is het de vader in het verleden niet gelukt om alle kinderen contact te laten houden met moeder. De raad constateert dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder de meeste stabiliteit, continuïteit en dus ook veiligheid biedt aan de kinderen.
De rechtbank zal overeenkomstig het advies van de raad de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepalen en daarmee het verzoek van de moeder daartoe toewijzen. De vader heeft aanvankelijk verzocht de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen. In genoemde brief van 13 september 2021 gaat de vader er bij de berekening van de kinderalimentatie vanuit dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet bij hem zal worden bepaald. De vader wijst erop dat zijn draagkracht hoger zal zijn als de hoofdverblijfplaats van (één van) de kinderen bij hem bepaald wordt. De vader ziet kennelijk met name om fiscale redenen graag dat de hoofdverblijfplaats van (één van) de kinderen bij hem bepaald wordt. De rechtbank ziet hierin geen reden om af te wijken van het advies van de raad. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij bij elkaar blijven en dat aan hen dat signaal ook wordt afgegeven door inschrijving van de kinderen op hetzelfde adres. Met de raad is de rechtbank van oordeel dat dit het adres van de moeder moet zijn. Daarbij is voor de rechtbank met name doorslaggevend dat het verleden heeft uitgewezen dat de moeder het contact tussen de vader en de kinderen meer stimuleert dan dat de vader het contact tussen de moeder en de kinderen stimuleert.
De zorgregeling
De reguliere zorgregeling
De raad heeft in zijn rapport geadviseerd te bepalen dat de kinderen in de oneven weken van donderdag tot en met dinsdag bij de vader zijn en de overige tijd bij de moeder.
De bijzondere curator heeft in het verslag dat zij heeft uitgebracht in het kader van het verzoek tot ondertoezichtstelling een zelfde zorgregeling voorgesteld om uiteindelijk toe te werken naar een zorgregeling waarbij de kinderen evenveel bij de moeder als bij de vader zijn (7/7).
Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat de kinderen recht hebben op duidelijkheid en dat zij behoefte hebben aan rust. De raad heeft aangegeven dat getracht is de kinderen deze duidelijkheid en rust in de zomervakantie te geven, maar dat dit niet is gelukt omdat met name de vader de gemaakte afspraken tussen partijen niet goed nakomt. De kinderen raken hierdoor in een loyaliteitsconflict. Zij komen emotioneel klem te zitten, aldus de raad. Op basis hiervan heeft de raad ter zitting geadviseerd om een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen bij de moeder verblijven en een weekend per twee weken bij de vader zijn.
De bijzondere curator heeft ter zitting beaamd wat de raad over de zomervakantie naar voren heeft gebracht en begrijpt wel dat de raad op grond daarvan een zorgregeling adviseert waarbij de kinderen een weekend per twee weken bij de vader zijn. Ook de bijzondere curator ziet dat de kinderen er last van hebben als gemaakte afspraken niet worden nagekomen.
JBW heeft eveneens naar voren gebracht dat de kinderen rust nodig hebben. Volgens JBW is dit ook de reden geweest dat in het kader van de ondertoezichtstelling op 9 september 2021 een schriftelijke aanwijzing is gegeven die er kort gezegd op neerkomt dat de kinderen vijf dagen per twee weken bij de vader zijn. JBW wil een veiligheidsplan maken dat uitgevoerd moet worden. JBW hoopt met de ondertoezichtstelling te bereiken dat de ouders met elkaar leren communiceren, dat zij afspraken maken en deze afspraken ook nakomen en dat toegewerkt kan worden naar een 50/50 zorgregeling. Voor dit moment kan JBW zich echter vinden in het advies van de raad ter zitting tot een weekendregeling.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij de ondertoezichtstelling als stok achter de deur wil, dat zij achter de weekendregeling staat en dat zij de zorgregeling van daaruit opgebouwd wil zien naar uiteindelijk een 50/50 regeling.
De vader is het niet eens met het herziene advies van de raad en voelt ook niets voor verlenging van de ondertoezichtstelling. De vader hoopt dat de rechtbank een duidelijke zorgregeling vaststelt waarbij geen ruimte is voor discussie. Naar zijn idee komen de ouders er dan wel samen uit. De vader staat een 50/50 zorgregeling voor.
De rechtbank constateert dat de kinderen in een ernstig loyaliteitsconflict zitten en dat zij daar behoorlijk last van lijken te hebben. De rechtbank deelt de zorgen van de raad, JBW en de bijzondere curator. De rechtbank onderschrijft dat de kinderen duidelijkheid en rust nodig hebben. De rechtbank is echter, anders dan de raad en JBW, van oordeel dat deze rust gevonden moet worden in een 50/50 zorgregeling. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Tussen de ouders is niet in geschil dat een 50/50 zorgregeling (in elk geval op termijn) de meest wenselijke situatie is. Ook komt een 50/50 zorgregeling het meest tegemoet aan de wensen van de kinderen. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende contra-indicaties zijn om niet nu al over te gaan tot een dergelijke zorgregeling. Weliswaar zijn er tijdens de zomervakantie incidenten geweest die te maken hadden met het niet nakomen van afspraken en geeft de moeder mogelijk terecht aan dat er sprake is van een breder patroon aan de zijde van de vader, maar er zijn onvoldoende aanwijzingen dat sprake is geweest van onveiligheid voor de kinderen. Er zijn weliswaar zorgen aan de kant van de vader, over mogelijk(e) alcoholgebruik en agressie, maar niet gebleken is dat deze zorgen leiden tot concrete belemmeringen in de zorg voor de kinderen. Ook de betrokken professionals lijken het er naar het oordeel van de rechtbank over eens te zijn dat beide ouders prima in staat zijn de kinderen te verzorgen en op te voeden. Wel leiden de communicatieproblemen tussen de ouders ertoe dat de kinderen zich in een ernstig loyaliteitsconflict bevinden. De kinderen hebben in een eerder stadium aangeven dat zij zich onvoldoende gehoord voelen in hun wensen. De rechtbank overweegt in dat kader dat in zijn algemeenheid de mening van kinderen niet zonder meer doorslaggevend is bij besluitvorming omtrent hun belangen. De rechtbank ziet echter in de gesprekken met de kinderen en de informatie van de raad, JBW en de bijzondere curator in dit geval reden om zwaar gewicht toe te kennen aan de mening van de kinderen.
[minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij de huidige regeling, de 9/5 regeling niet fijn vindt. De wisseling doordeweeks vindt zij heel erg onrustig en niet fijn in verband met school. [minderjarige 1] wil graag een week op week af regeling met de wisseling op vrijdag. [minderjarige 2] heeft gezegd dat zij op zich kan leven met een tijdelijke 9/5 regeling, maar dat zij het liefst zo min mogelijk wisselingen doordeweeks wil en ook dat zij het liefst een week op week af regeling wil. [minderjarige 3] heeft aangegeven dat de doordeweekse wisseling niet altijd handig is, dat zij het liefst bij haar vader woont en dat zij dan bij haar moeder wil zijn in de weekenden dat haar zussen ook bij de moeder zijn. Zij heeft echter ook aangegeven dat een week op week af regeling wat haar betreft prima is. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben medegedeeld dat zij het fijn vinden als de regeling voor alle drie hetzelfde is.
De rechtbank acht het voor het welzijn van de kinderen van groot belang dat zij zich gehoord voelen. De kinderen hebben hun wens bij herhaling geuit, ook bij de bijzondere curator. De rechtbank heeft de indruk dat het laatste advies van de raad wordt ingegeven door de wens om de moeder tegenover de vader in haar kracht te zetten. Een weekendregeling vormt echter een beperking van het contact dat de vader en de kinderen nu met elkaar hebben. Bovendien steekt een weekendregeling schril af bij de regeling die de vader en de kinderen nu wensen en ook de moeder uiteindelijk nastreeft. Een weekendregeling acht de rechtbank daarom niet in het belang van de kinderen, nog daargelaten dat deze mogelijk zelfs zou kunnen leiden tot een verharding van de verhoudingen. De rechtbank schat bovendien in dat een weekendregeling niet zonder meer zal bijdragen aan het in de kracht zetten van de moeder. De moeder zal hoe dan ook bij te nemen beslissingen de toestemming van de vader nodig hebben. Een beperktere zorgregeling maakt dit niet anders. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank als reguliere zorgregeling een week op week af regeling vaststellen waarbij het wisselmoment zal zijn op vrijdag 17.00 uur vóór het eten.
De rechtbank wijst ten slotte nogmaals op het belang van duidelijkheid en rust voor alle betrokkenen en met name op het belang daarvan voor de kinderen. De rechtbank overweegt daarom dat het zeer belangrijk is dat zowel de ouders als ook de kinderen zich stipt aan deze zorgregeling houden. De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders de kinderen dan ook zullen steunen in het naleven van de zorgregeling en ervoor zullen zorgen dat de afspraken over en weer zullen worden nageleefd.
De vakanties en feestdagen
De raad heeft geadviseerd de feestdagen en de vakanties als volgt te verdelen:
  • 1e kerstdag moeder;
  • 2e kerstdag vader;
  • Sinterklaas in de oneven jaren bij moeder en de even jaren bij vader;
  • Oud en nieuw in de even jaren bij moeder en de oneven jaren bij vader;
  • Vaderdag bij vader, Moederdag bij moeder;
  • Voorjaarsvakantie: moeder;
  • Zomervakantie: in de oneven jaren eerste drie weken vader, laatste drie weken moeder, in de even jaren omgedraaid;
  • Herfstvakantie: vader;
  • Kerstvakantie: eerste week moeder, tweede week vader.
Ter zitting hebben de ouders zich niet expliciet uitgelaten over de vakanties en feestdagen. Uit de stukken maakt de rechtbank echter op dat beide ouders een verdeling van de vakanties en de feestdagen bij helfte voorstaan. Het advies van de raad voorziet hier ook in.
De rechtbank zal daarom het advies van de raad als uitgangspunt nemen, maar zal bepalen dat in de voorjaarsvakantie en de herfstvakantie de reguliere zorgregeling doorloopt. Alleen in de zomervakantie zijn de kinderen dan langer dan een week bij een ouder. Ook ziet de rechtbank aanleiding voor wat betreft de kerstdagen en de kerstvakantie een wisseling aan te brengen op basis van even en oneven jaren. De rechtbank zal daarom beslissen als na te melden.
Ondertoezichtstelling
Ter zitting is ook behandeld het aangehouden verzoek tot ondertoezichtstelling (zaaknummer C/09/606108 / JE RK 21-60). Op dit moment worden de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en is een ondertoezichtstelling onverminderd noodzakelijk. Zoals overwogen constateert de rechtbank dat de kinderen in een ernstig loyaliteitsconflict zitten en deelt de rechtbank de zorgen van de raad, JBW en de bijzondere curator. De rechtbank beoogt met de vast te stellen zorgregeling duidelijkheid te scheppen voor de kinderen en de ouders. De rechtbank wil hiermee tevens bereiken dat het loyaliteitsconflict waarin de kinderen zitten zoveel mogelijk wordt teruggedrongen. De rechtbank acht het met het oog daarop van belang dat JBW (de nakoming van) de zorgregeling monitort. Daarnaast acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat er door JBW op wordt toegezien dat de individuele hulpverlening die zij momenteel vanuit GGZ ontvangen wordt voortgezet en dat, indien noodzakelijk, extra hulp voor de kinderen wordt ingezet. Ten slotte acht de rechtbank het nodig dat JBW met de ouders blijft zoeken naar mogelijkheden om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Hierbij kan gedacht worden aan een training parallel ouderschap. De rechtbank zal daarom bij afzonderlijke beslissing, zoals hierboven aangegeven, de ondertoezichtstelling verlengen voor de resterende periode van een half jaar.
De kinderalimentatie
Bij beschikking deze rechtbank van 4 maart 2021 is een met ingang van 4 maart 2021 voorlopig door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vastgesteld van € 765,-- per maand voor de drie kinderen samen.
Bij het vaststellen van die voorlopige kinderalimentatie is uitgegaan van een behoefte van de kinderen van € 1.315,-- per maand, na toepassing van de wettelijke indexering per 1 januari 2021.
Verder is de rechtbank uitgegaan van een netto besteedbaar inkomen (NBI) aan de zijde van de vader van € 3.124,-- per maand en een draagkracht van € 831,-- per maand en een NBI aan de zijde van de moeder van € 2.524,-- per maand en een draagkracht van € 537,-- per maand.
Vervolgens heeft de rechtbank de volgende draagkrachtvergelijking gemaakt.
het eigen aandeel van de vader bedraagt: 831 / 1368 x 1315 = € 799,--
het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 537 / 1368 x 1315 = € 516,--
samen € 1.315,--
De rechtbank is voor wat betreft de toepassing van de zorgkorting aan de kant van de vader uitgegaan van een percentage van 5, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 66,--.
De rechtbank heeft de vader verzocht om voor het vaststellen van de definitieve kinderalimentatie opnieuw te onderbouwen waarom dividenduitkering niet mogelijk is. Daarbij is aangegeven dat de vader in ieder geval de jaarcijfers over 2020 en de prognose en eventuele beschikbare cijfers over 2021 zal moeten overleggen.
De rechtbank heeft de moeder opnieuw verzocht om voor het vaststellen van de definitieve kinderalimentatie zich kort uit te laten over de actuele stand van haar re-integratieproces en over de (on)mogelijkheden om terug te keren in het arbeidsproces.
Ter zitting heeft de vader aangegeven dat hij voor wat betreft de draagkracht van de moeder kan instemmen met de stelling van de moeder in genoemde brief van 13 september 2021 dat in het inkomen van de moeder niets is gewijzigd, dat zij nog steeds een uitkering ontvangt en dat eventueel in een later stadium dit omgezet zou kunnen worden in een combinatie van salaris en gedeeltelijke uitkering waarbij het de verwachting is dat haar inkomen hetzelfde blijft.
De moeder heeft ter zitting op haar beurt aangegeven dat het niet kunnen opnemen van dividend, zoals naar voren is gebracht in genoemde brief van 13 september 2021 van de zijde van de vader, geen punt van discussie meer is.
Het enige dat de ouders in dit kader nog verdeeld houdt is de eerst thans door de vader opgevoerde post rekeningcourant schuld en het toe te passen percentage voor de zorgkorting.
De rechtbank zal geen rekening houden met de door de vader opgevoerde post rekeningcourant schuld. De rechtbank is van oordeel dat de vader onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom hij ervoor heeft gekozen een rekeningcourant schuld op te bouwen. Ook is de rechtbank van oordeel dat de vader niet heeft aangetoond dat op de rekeningcourant schuld wordt afgelost.
Gezien het vorenstaande zijn de uitgangspunten voor de berekening van de definitieve kinderalimentatie hetzelfde gebleven als overwogen in genoemde beschikking van 4 maart 2021 en zoals deze hierboven nogmaals zijn opgenomen, behoudens voor wat betreft het toe te passen percentage voor de zorgkorting. Niet in geschil is immers dat de zorgregeling is uitgebreid.
De vader heeft verzocht in verband met de uitbreiding van de zorgregeling de beschikking van 4 maart 2021 te wijzigen in die zin dat voor de maanden maart en april 2021 een zorgkortingspercentage moet worden toegepast van 15, voor de maanden mei en juni 2021 van 25 en vanaf juli 2021 van 35. De kinderalimentatie zou dan volgens de vader moeten bedragen voor de maanden maart en april 2021 € 633,75 per maand, voor de maanden mei en juni 2021 € 502,25 per maand en vanaf juli 2021 € 370,75 per maand.
De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat de zorgregeling in de door de vader genoemde perioden rommelig is verlopen en dat ook de vakanties erin vielen, zodat moeilijk is vast te stellen welk zorgkortingspercentage moet worden vastgesteld.
Reeds omdat onduidelijkheid bestaat over de feitelijke invulling van de zorgregeling in de door de vader genoemde perioden zal de rechtbank tot 9 september 2021 de eerder vastgestelde voorlopige kinderalimentatie niet wijzigen. Op 9 september 2021 heeft JBW een schriftelijke aanwijzing gegeven die er, zoals hierboven reeds overwogen, kort gezegd op neerkomt dat de kinderen vijf dagen per twee weken bij de vader zijn. Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat zij, gezien deze aanwijzing, mee kan gaan in een zorgkortingspercentage van 25 vanaf die datum. Hieruit volgt dat de vader vanaf 9 september 2021 aan haar een lager bedrag aan kinderalimentatie verschuldigd was. Gelet op dit partijdebat zal de rechtbank de kinderalimentatie vanaf die datum wijzigen. Vanaf de datum van deze beschikking zal de rechtbank uitgaan van een zorgkortingspercentage van 35, aangezien vanaf dat moment een zorgregeling geldt van 50/50.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de kinderalimentatie van 9 september 2021 tot heden zal vaststellen op € 470,-- voor de drie kinderen samen, uitgaande van een zorgkorting van € 329,-- per maand. En vanaf heden op € 339,-- per maand voor de drie kinderen samen, uitgaande van een zorgkorting van € 460,-- per maand. De rechtbank merkt hierbij op dat zij de zorgkorting heeft afgetrokken van het eigen aandeel van de vader van
€ 799,-- en niet van het bedrag aan draagkracht (€ 831,--) zoals abusievelijk is gedaan in de beschikking van 4 maart 2021.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 4 maart 2021 ten aanzien van de kinderalimentatie –:
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats 1] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op 14 [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 2] ,
  • [minderjarige 3] geboren op [geboortedatum 3] 2010 te [geboorteplaats 3] ,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over genoemde minderjarigen als volgt vast:
de minderjarigen zijn:
˗ de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder op basis van een verdeling van 50/50 met als wisselmoment vrijdag om 17.00 uur vóór het eten;
˗ met Sinterklaas in de oneven jaren bij moeder en in de even jaren bij vader;
˗ in de oneven jaren 1e kerstdag bij de moeder en 2e kerstdag bij de vader en in de even jaren omgedraaid;
˗ met Oud en Nieuw in de even jaren bij de moeder en de oneven jaren bij de vader;
˗ met Vaderdag bij de vader en met Moederdag bij de moeder;
˗ in de zomervakantie in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder en in de even jaren omgedraaid;
˗ in de kerstvakantie in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader en in de even jaren omgedraaid;
en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de vader aan de moeder van 9 september 2021 tot 12 oktober 2021 een kinderalimentatie ten behoeve van genoemde minderjarigen(bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 470,-- per maand voor de drie minderjarigen samen zal betalen en vanaf 12 oktober 2021 een kinderalimentatie van € 339,-- per maand voor de drie minderjarigen samen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, C.L. Strop en T.M. Coppes, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 12 oktober 2021.