ECLI:NL:RBDHA:2021:12070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
20 4025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis - de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de wijziging van een WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiser, die eerder volledig arbeidsongeschikt was verklaard, heeft in 2019 een herbeoordeling aangevraagd vanwege verslechtering van zijn gezondheid. Het primaire besluit van 24 september 2019 kende eiser een WGA-loonaanvullingsuitkering toe op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na bezwaar van een derde-partij, heeft verweerder in het bestreden besluit van 29 april 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 55,99%, wat resulteerde in een wijziging van de uitkering per 11 juni 2020.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij hij aanvoert dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van 1 augustus 2019 als uitgangsdatum en dat de medische beoordeling niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ontvankelijk is in zijn beroep, omdat hij niet kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen sprake is van reformatio in peius, aangezien de derde-partij bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.

De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling van eiser op de datum in geding correct is uitgevoerd en dat de wijziging van de uitkering op goede gronden heeft plaatsgevonden. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn somatische en psychische klachten zijn onderschat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4025

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders),
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 24 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiser laten weten dat hij per 1 augustus 2019 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De derde-partij heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 29 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat eiser op en na 1 augustus 2019 voor 55,99% arbeidsongeschikt is te achten. Dit betekent dat eiser vanaf 11 juni 2020 in aanmerking komt voor een vervolguitkering, gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de derde-partij te verstrekken, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover mogelijk beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Wat ging er aan deze procedure vooraf?
2. In het verleden werkte eiser als box medewerker op de veiling voor gemiddeld 40 uur per week. Op 29 mei 2008 is hij voor dit werk uitgevallen. Per einde wachttijd kreeg hij een WIA-uitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. De derde-partij heeft in 2017 verzocht om een herbeoordeling en dat heeft geleid tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Het arbeidsongeschiktheidspercentage werd vastgesteld op 60,04%. In het besluit van 5 juli 2017 heeft verweerder aan eiser laten weten dat hij tot 1 augustus 2019 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
3.1
Op 3 september 2019 heeft eiser aan verweerder doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd en daarom vond er een herbeoordeling plaats. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid bij eiser heeft de primaire verzekeringsarts onderzoek verricht en op 23 september 2019 gerapporteerd. Deze arts komt tot de conclusie dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft, omdat eiser binnenkort gaat starten met een dagbehandeling. Eiser is op medische gronden volledig arbeidsongeschikt te achten. Vervolgens neemt verweerder het primaire besluit en stelt vast dat eiser per 1 juni 2019 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen. Vanaf 1 augustus 2019 komt eiser in aanmerking voor een loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3.2
De derde-partij is tegen het primaire besluit in bezwaar gegaan, omdat volgens de derde-partij sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) komt in het rapport van 5 februari 2020 tot de conclusie dat – anders dan de primaire verzekeringsarts heeft gesteld – geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden, omdat op 1 augustus 2019, maar ook de datum van het onderzoek bij de primaire verzekeringsarts als ten tijde van het huidige onderzoek in bezwaar geen van de uitzonderingscategorieën op eiser van toepassing is. Volgens de verzekeringsarts b&b is er sprake van beperkingen als gevolg van ziekte en/of gebrek, welke zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 februari 2020.
3.3
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b onderzoek verricht en op 12 maart 2020 gerapporteerd. In voornoemd rapport komt de arbeidsdeskundige b&b tot de conclusie dat eiser geschikt is te achten voor de volgende voorbeeldfuncties: Productiemedewerker Industrie (SBC-code 111180), Machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en Samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130).
3.4
Bij het bestreden besluit is het primaire besluit herroepen en het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat eiser met de voor hem geduide functies 55,99% arbeidsongeschikt is te achten. Deze wijziging zal op grond van artikel 117 van de Wet WIA ingaan op 11 juni 2020.
Standpunten partijen
4.1
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert ten eerste aan dat verweerder in bezwaar ten onrechte is uitgegaan van 1 augustus 2019 als uitgangsdatum. Daarnaast heeft verweerder het verzoek van de derde-partij ten onrechte als bezwaar aangemerkt en daardoor is verweerder buiten zijn bevoegdheid getreden, zodat het bestreden besluit op grond daarvan geen stand kan houden. De vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) doet volgens eiser niet aan zijn standpunt af. [1] Voorts vindt eiser dat de primaire verzekeringsarts terecht is uitgegaan van geen benutbare mogelijkheden, omdat in de nabije toekomst een behandeling zou gaan plaatsvinden. De verzekeringsarts b&b past in bezwaar echter zijn huidige wetenschap toe op de datum in geding en komt tot de conclusie dat de veronderstelde dagbehandeling (nog) niet heeft plaatsgevonden. Volgens eiser was deze omstandigheid op de datum in geding nog niet voorzienbaar en bovendien is niet aan hem gevraagd of de behandeling niet alsnog op korte termijn zou gaan plaatsvinden. Tot slot betoogt eiser dat zijn somatische en psychische klachten zijn onderschat.
4.2
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de derde-partij als eigenrisicodrager op 21 oktober 2019 een bezwaarschrift heeft ingediend. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser terecht en op goede gronden met ingang van
1 augustus 2019 niet langer volledig arbeidsongeschikt is te achten. Verweerder verzoekt de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat eiser eerder geen bezwaar heeft gemaakt. Subsidiair verzoekt verweerder het beroep ongegrond te verklaren.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het niet maken van bezwaar eiser redelijkerwijs niet kan worden verweten. De rechtbank overweegt hiertoe dat het bestreden besluit het resultaat is van een heroverweging en nu met het bestreden besluit aan eiser een andere uitkering, namelijk een vervolguitkering gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65% in plaats van een loonaanvullingsuitkering gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100% is toegekend, eiser in een ongunstigere positie is komen te verkeren. Eiser is dan ook ontvankelijk in zijn beroep, zodat de rechtbank overgaat tot een inhoudelijke beoordeling.
5.3
Eiser heeft als formele grond naar voren gebracht dat verweerder met het bestreden besluit buiten zijn bevoegdheid is getreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de brief van de derde-partij van 21 oktober 2019 terecht aangemerkt als bezwaarschrift en deze als zodanig in behandeling genomen. Dat dit achteraf gezien niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, leidt niet tot een ander oordeel. Van reformatio in peius is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, omdat niet eiser maar de derde-partij, bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Bovendien heeft verweerder met inachtneming van artikel 117, eerste lid, van de Wet WIA op de bezwaren beslist en de uitkering per toekomende datum gewijzigd. De beroepsgrond slaagt niet.
5.4
Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
5.5
Eiser is door de primaire verzekeringsarts gezien en psychisch onderzocht. Daarnaast is dossieronderzoek verricht, een anamnese afgenomen, en het dagverhaal in kaart gebracht. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b eiser medisch onderzocht op het spreekuur van 4 februari 2020 en de dossiergegevens bestudeerd. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Verder is duidelijk hoe de artsen tot hun beoordeling zijn gekomen en daarnaast vindt de rechtbank dat de rapporten geen tegenstrijdigheden bevatten. Dit betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
5.6
Eiser is het niet eens met de medische beoordeling. Hij vindt dat verweerder bij de beoordeling in bezwaar ten onrechte heeft afgeweken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met zijn somatische en psychische klachten. Uitgangspunt is dat het bestuursorgaan op grondslag van het bezwaar moet overgaan tot een heroverweging van het bestreden besluit (artikel 7:11, eerste lid, van de Awb). De verzekeringsarts b&b heeft dan ook terecht de medische gezondheidssituatie van eiser per de datum in geding heroverwogen en daarbij betrokken dat eiser per die datum geen zodanige vorm van behandeling onderging of was opgenomen in een ziekenhuis of erkende zorginstelling zoals genoemd in het Schattingsbesluit. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat er per de datum in geding geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b de somatische en psychische klachten van eiser bij zijn beoordeling heeft betrokken en vanwege deze klachten beperkingen heeft opgenomen in de FML. Hoewel eiser stelt dat zijn somatische en psychische klachten zijn onderschat, heeft hij dit niet medisch objectief onderbouwd en daarom kan hetgeen hij heeft aangevoerd geen afbreuk doen aan de conclusies van de verzekeringsarts b&b. Het is de rechtbank aldus niet objectief gebleken dat er eventuele verdergaande of andersoortige beperkingen voortvloeien uit zijn somatische en psychische klachten.
5.7
Tegen de arbeidsdeskundige beoordeling heeft eiser geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. Nu de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist acht, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies.
5.8
Tot slot is verweerder bij de heroverweging in bezwaar terecht als datum voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid uitgegaan van de datum 1 augustus 2019. Aan eiser is in het besluit van 5 juli 2017 tot 1 augustus 2019 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,04%. Gelet daarop is in deze zaak de mate van arbeidsongeschiktheid in geschil per
1 augustus 2019. Bij het primaire besluit is per 1 augustus 2019 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na heroverweging is bezwaar is het primaire besluit herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2019 vastgesteld op 55,99%. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit, na bezwaar door de derde-partij, de uitkering in overeenstemming met artikel 117 van de Wet WIA niet gewijzigd per datum in geding, te weten 1 augustus 2019, maar pas per 11 juni 2020, zes weken na de datum van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak is zodanige intrekking of wijziging alleen niet geoorloofd wanneer zou blijken dat er in de periode tussen het onderzoek van de verzekeringsarts b&b en de met toepassing van 36b van de WAO (in dit geval artikel 117 van de Wet WIA) vastgestelde datum een relevante wijziging in eisers verdiencapaciteit is opgetreden. [2] De rechtbank heeft hiertoe in het vooronderzoek een nadere vraag gesteld aan eiser. Die vraag luidde of eiser kon uitleggen of er in de periode van 4 februari 2020 (datum onderzoek verzekeringsarts b&b) en 11 juni 2020 iets is veranderd in de gezondheidssituatie van eiser. Daarop heeft de rechtbank bij brief van 23 augustus 2021 een reactie ontvangen en daarin staat vermeld dat in de door de rechtbank genoemde periode geen sprake is van een wijziging in de gezondheidstoestand van eiser. De rechtbank onderschrijft daarom het standpunt van verweerder dat de uitkering op goede gronden met ingang van 11 juni 2020 is gewijzigd.
5.9
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder deugdelijk medisch en arbeidsdeskundig onderzoek heeft gedaan naar de beperkingen in arbeid op de datum in geding. Dit betekent dat aan eiser terecht en op goede gronden per 11 juni 2020 een vervolguitkering is toegekend, gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis - de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2557.
2.Zie als voorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:634.