Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] .
Procesverloop
Overwegingen
1 augustus 2019 niet langer volledig arbeidsongeschikt is te achten. Verweerder verzoekt de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat eiser eerder geen bezwaar heeft gemaakt. Subsidiair verzoekt verweerder het beroep ongegrond te verklaren.
1 augustus 2019. Bij het primaire besluit is per 1 augustus 2019 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na heroverweging is bezwaar is het primaire besluit herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2019 vastgesteld op 55,99%. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit, na bezwaar door de derde-partij, de uitkering in overeenstemming met artikel 117 van de Wet WIA niet gewijzigd per datum in geding, te weten 1 augustus 2019, maar pas per 11 juni 2020, zes weken na de datum van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak is zodanige intrekking of wijziging alleen niet geoorloofd wanneer zou blijken dat er in de periode tussen het onderzoek van de verzekeringsarts b&b en de met toepassing van 36b van de WAO (in dit geval artikel 117 van de Wet WIA) vastgestelde datum een relevante wijziging in eisers verdiencapaciteit is opgetreden. [2] De rechtbank heeft hiertoe in het vooronderzoek een nadere vraag gesteld aan eiser. Die vraag luidde of eiser kon uitleggen of er in de periode van 4 februari 2020 (datum onderzoek verzekeringsarts b&b) en 11 juni 2020 iets is veranderd in de gezondheidssituatie van eiser. Daarop heeft de rechtbank bij brief van 23 augustus 2021 een reactie ontvangen en daarin staat vermeld dat in de door de rechtbank genoemde periode geen sprake is van een wijziging in de gezondheidstoestand van eiser. De rechtbank onderschrijft daarom het standpunt van verweerder dat de uitkering op goede gronden met ingang van 11 juni 2020 is gewijzigd.