ECLI:NL:RBDHA:2021:12056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20_5456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak over weigering toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet en Wet WIA

Op 15 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.D. Haytink, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. J. Lam. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 juli 2020, waarin zij werd toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) voor een dagloon van € 4,-. Eiseres betwistte de berekening van het dagloon en stelde dat deze onjuist was.

Tijdens de zitting op 11 mei 2021 heeft de rechtbank op 22 juni 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin een gebrek in de motivering van het bestreden besluit werd vastgesteld. Verweerder kreeg de gelegenheid om dit gebrek binnen acht weken te herstellen, maar heeft binnen deze termijn geen bericht gestuurd. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat een nadere zitting niet nodig was, conform artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In de einduitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de termijn voor het herstellen van het gebrek ongebruikt is verstreken. Aangezien verweerder geen verzoek om verlenging heeft ingediend, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de eerdere tussenuitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496,-, en het griffierecht van € 48,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.D. Haytink),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J. Lam).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 juli 2020. Bij dat besluit heeft verweerder eiseres alsnog toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) voor een dagloon van € 4,-. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het dagloon onjuist is berekend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021.
De rechtbank heeft op 22 juni 2021 een tussenuitspraak gedaan. Daarbij is verweerder in de gelegenheid gesteld om het in de uitspraak nader omschreven gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kon herstellen bepaald op acht weken na de datum van verzending van de tussenuitspraak. Binnen deze termijn is geen bericht ontvangen van verweerder.
De rechtbank heeft vervolgens met inachtneming van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 22 juni 2021, waarin een oordeel is gegeven over het bestreden besluit en waarbij een gebrek is vastgesteld. Verweerder is daarop in de gelegenheid gesteld het gebrek binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen.
2. De rechtbank stelt vast dat de termijn om het gebrek te herstellen, als bedoeld in artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb, ongebruikt is verstreken. Nu verweerder evenmin binnen de door de rechtbank geboden termijn schriftelijk en gemotiveerd heeft verzocht om verlenging van deze termijn, moet worden vastgesteld dat verweerder het gebrek niet heeft hersteld. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen op grond van de overwegingen zoals vermeld in de tussenuitspraak.
3. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, nu niet vast staat dat verweerder het geconstateerde gebrek in een nieuw te nemen besluit niet alsnog kan herstellen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak van 22 juni 2021. Voor het nieuw te nemen besluit wordt verweerder met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb een termijn gegeven van zes weken. Indien verweerder onverhoopt ook deze termijn laat verstrijken, kan eiseres opnieuw beroep instellen.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn vastgesteld op € 1.496,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 748,- en wegingsfactor 1). Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 15 juli 2020;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de tussenuitspraak van 22 juni 2021;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, begroot op € 1.496,-.
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op
15 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.