ECLI:NL:RBDHA:2021:1205
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter in machtigingsverzoek voor minderjarige tegen luchtvaartmaatschappij
In deze zaak gaat het om een machtigingsverzoek van verzoekers, die wettelijk vertegenwoordigers zijn van een in Duitsland wonende minderjarige, om namens deze minderjarige een procedure te voeren tegen de Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. Het verzoek is ingediend op 8 december 2020 en betreft de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over dit verzoek. De kantonrechter te Den Haag heeft vastgesteld dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, en dat op basis van de Verordening Brussel-II bis in beginsel de rechter in Duitsland bevoegd is. Echter, op grond van artikel 12 lid 3 van deze verordening kan ook de Nederlandse rechter bevoegd zijn, mits er sprake is van een nauwe band met Nederland en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter gerechtvaardigd is door het belang van het kind.
Verzoekers hebben in een brief van 14 januari 2021 aangegeven dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12 lid 3, waardoor de kantonrechter zich bevoegd verklaart. Vervolgens heeft de kantonrechter vastgesteld dat het recht dat van toepassing is, het recht van Duitsland is, op basis van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Dit verdrag bepaalt dat de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
De kantonrechter heeft verder onderzocht of de ouders goedkeuring van de familierechtbank nodig hebben om een procedure te voeren namens de minderjarige. Volgens het Duitse Bürgerliches Gesetzbuch is hiervoor geen goedkeuring vereist. Aangezien verzoekers geen belang hebben bij hun verzoek, heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. M.S. Vonck en uitgesproken op 19 februari 2021.