ECLI:NL:RBDHA:2021:1205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
8925469 EJ VERZ 20-86927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in machtigingsverzoek voor minderjarige tegen luchtvaartmaatschappij

In deze zaak gaat het om een machtigingsverzoek van verzoekers, die wettelijk vertegenwoordigers zijn van een in Duitsland wonende minderjarige, om namens deze minderjarige een procedure te voeren tegen de Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. Het verzoek is ingediend op 8 december 2020 en betreft de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over dit verzoek. De kantonrechter te Den Haag heeft vastgesteld dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, en dat op basis van de Verordening Brussel-II bis in beginsel de rechter in Duitsland bevoegd is. Echter, op grond van artikel 12 lid 3 van deze verordening kan ook de Nederlandse rechter bevoegd zijn, mits er sprake is van een nauwe band met Nederland en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter gerechtvaardigd is door het belang van het kind.

Verzoekers hebben in een brief van 14 januari 2021 aangegeven dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12 lid 3, waardoor de kantonrechter zich bevoegd verklaart. Vervolgens heeft de kantonrechter vastgesteld dat het recht dat van toepassing is, het recht van Duitsland is, op basis van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Dit verdrag bepaalt dat de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind.

De kantonrechter heeft verder onderzocht of de ouders goedkeuring van de familierechtbank nodig hebben om een procedure te voeren namens de minderjarige. Volgens het Duitse Bürgerliches Gesetzbuch is hiervoor geen goedkeuring vereist. Aangezien verzoekers geen belang hebben bij hun verzoek, heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. M.S. Vonck en uitgesproken op 19 februari 2021.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
NM
Zaaknr.: 8925469 \ EJ VERZ 20-86927

Beschikking van de kantonrechter op het verzoek van:

[verzoekster] en [verzoeker] ,

beiden wonende te [plaats] (Duitsland), [adres] ,
hierna te noemen: verzoekers.
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff.

Overwegingen

1. Op 8 december 2020 is op de griffie een verzoekschrift met bijlagen ingediend. Het verzoek strekt ertoe verzoekers in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige:

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] ,

wonende en verblijvende te [plaats] (Duitsland), [adres] ,
machtiging te verlenen om namens de minderjarige een procedure te voeren tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft om financiële compensatie te claimen.
2. Gelet op de omstandigheid dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, dient de kantonrechter vast te stellen of hem rechtsmacht toekomt.
3. In dit geval is de Verordening van de Raad van Europa van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel-II bis) van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Verordening Brussel-II bis is in zaken zoals de onderhavige in beginsel bevoegd het gerecht van de lidstaat waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft. In dit geval is daarom in beginsel de rechter in Duitsland bevoegd om op het verzoek te beslissen. Op basis van artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis kan evenwel ook de Nederlandse rechter bevoegd zijn, indien het kind een nauwe band heeft met Nederland èn de bevoegdheid uitdrukkelijk is aanvaard èn de bevoegdheid van de Nederlandse rechter door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.
4. Verzoekers hebben zich desgevraagd bij brief van 14 januari 2021 uitgelaten over de vraag of van de in artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis bedoelde situatie sprake is. De kantonrechter is op basis van hetgeen naar voren is gebracht wel gebleken dat zich hier een situatie als bedoeld in artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis voordoet. De kantonrechter zal zich daarom bevoegd verklaren.
5. Nu op grond van de artikelen 262 tot en met 268 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen andere rechter wordt aangewezen, is de kantonrechter te Den Haag bevoegd op het onderhavige verzoekschrift te beslissen.
6. De kantonrechter dient voorts vast te stellen welk recht in dit geval dient te worden toegepast. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Artikel 17 van het Verdrag bepaalt dat de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Het onderhavige machtigingsverzoek dient derhalve te worden beoordeeld naar het recht van Duitsland.
7. In artikel 1643 van het Bürgerliches Gesetzbuch staat beschreven voor welke juridische transacties de ouders van een minderjarig kind goedkeuring van de familierechtbank nodig hebben. Het voeren van een gerechtelijke procedure namens de minderjarige of het namens de minderjarige als eisende partij in rechte optreden staat niet in voormeld artikel genoemd als transactie waarvoor de ouders goedkeuring van de familierechtbank nodig hebben. Dat betekent dat verzoekers dus geen goedkeuring van de rechter nodig hebben om namens de minderjarige een procedure te voeren tegen de Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft om financiële compensatie te claimen. Verzoekers hebben geen belang bij hun verzoek, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
- verklaart zich bevoegd om op het verzoek te beslissen;
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.S. Vonck, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2021.
Tegen deze beslissing kan door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het Gerechtshof Den Haag hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.