ECLI:NL:RBDHA:2021:12036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
19_7707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende onderbouwing van woonsituatie en psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had op 17 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw), welke aanvraag bij besluit van 25 juli 2019 werd afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar werd bij besluit van 28 oktober 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit (zaaknummer SGR 19/7707). In een later besluit van 13 januari 2020 werd het eerdere besluit vervangen, waarop eiser ook beroep instelde (zaaknummer SGR 20/1114).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder in zijn besluiten heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, omdat eiser niet kon aantonen dat hij op het opgegeven adres woonde. Eiser heeft aangevoerd dat hij door psychische klachten niet in staat was om een verklaring over zijn woonsituatie af te leggen. De rechtbank oordeelt echter dat de gestelde psychische klachten niet voldoende zijn onderbouwd met bewijsstukken, waardoor deze grond niet kan slagen.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat dit besluit is vervangen door het tweede bestreden besluit. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit wordt ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter P.M. de Keuning, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/7707 en 20/1114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. A.A. Namaki),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2019 (primair besluit) is de aanvraag van eiser van 17 juni 2019 om verlening van een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 oktober 2019 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld (SGR 19/7707).
Bij besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit vervangen.
Eiser heeft ook tegen dat besluit beroep ingesteld (SGR 20/1114).
Van verweerder is een verweerschrift van 3 maart 2020 ontvangen.
Het onderzoek is met toestemming van partijen gesloten zonder zitting.

Overwegingen

1. Bij besluit van 23 juli 2019 heeft verweerder een aanvraag om een Pw-uitkering van 23 mei 2019 afgewezen. Bij besluit van 28 oktober 2019 is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich in die besluiten op het standpunt dat het recht op bijstand niet kon worden bepaald omdat niet kon worden vastgesteld dat eiser (alleen) op het op hem opgegeven adres woonde.
2. Met het primaire besluit is een nieuwe aanvraag om een Pw-uitkering van 17 juni 2019 afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij bestreden besluit I ongegrond verklaard. Bij bestreden besluit II is bestreden besluit I gewijzigd. In bestreden besluit II is de aanvraag van 17 juni 2019 eveneens afgewezen en is vermeld dat eiser tijdens een gesprek met verweerder op 23 juli 2019 heeft verklaard dat er in zijn woonsituatie niets is gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van de aanvraag van 23 mei 2019. Verweerder concludeert daarom dat het recht op bijstand (nog steeds) niet is vast te stellen.
3. Op wat daartegen door eiser is aangevoerd wordt hierna ingegaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Het door eiser tegen bestreden besluit I ingestelde beroep heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II. Nu bestreden besluit I door bestreden besluit II is vervangen, heeft eiser geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I. Het beroep van eiser zal, voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit I, niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2
Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege psychische klachten niet goed in staat is een verklaring af te leggen over zijn woonsituatie. De rechtbank overweegt daaromtrent dat de gestelde (ernst van de) psychische klachten niet met stukken is onderbouwd, zodat deze grond reeds daarom faalt. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld vanwege schending van de inlichtingenplicht omtrent de (ongewijzigde) woonsituatie van eiser. Het beroep tegen bestreden besluit II zal ongegrond worden verklaard.
4.3
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2021.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden een beroepschrift indienen bij de Centrale Raad van Beroep.