ECLI:NL:RBDHA:2021:12023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
C/09/576595 / HA RK 19-450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van twee meerderjarige zussen met betrekking tot tardieve geboorteaangiftes en bewijsvoering van afstamming

In deze zaak hebben twee meerderjarige zussen, verzoeksters, een verzoek ingediend tot vaststelling van hun Nederlanderschap. Dit verzoek is ingediend naar aanleiding van hun tardieve geboorteaangiftes, waarbij zij geen geldige geboorteakten hebben overgelegd, inclusief een origineel en gelegaliseerd ratificatievonnis. De rechtbank heeft op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in deze kwestie. De verzoeksters hebben gesteld dat zij dochters zijn van een Nederlandse vader, [Y], en dat zij door hem zijn erkend. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft echter geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, omdat de geboorteaangiften jaren na de geboorte zijn gedaan en de benodigde gelegaliseerde documenten niet zijn overgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afstamming van verzoeksters niet kan worden aangetoond met de overgelegde documenten, waardoor niet kan worden vastgesteld of zij het Nederlanderschap aan hun vader kunnen ontlenen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoeksters het Nederlanderschap niet aan hun moeder kunnen ontlenen, aangezien zij pas in 2016 het Nederlanderschap heeft verkregen en verzoeksters op dat moment al meerderjarig waren. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap afgewezen, omdat verzoeksters niet de benodigde bewijsstukken hebben overgelegd die hun afstamming en het recht op het Nederlanderschap kunnen aantonen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer
Rekestnummers: HA RK 19-450 (1) en HA RK 20-433 (2)
Zaaknummers: C/09/576595 (1) en C/09/600249 (2)
Datum beschikking: 15 oktober 2021

Beschikking op het op 4 juli 2019 ingekomen verzoekschrift van:

1.[X 1]

verzoekster 1,
wonende op de Dominicaanse Republiek,
advocaat: mr. A. Yüksel te Almere (voorheen mr. M.E. Martis),
en

2.[X 2] ,

verzoekster 2,
wonende op de Dominicaanse Republiek,
advocaat: mr. A. Yüksel te Almere (voorheen mr. M.E. Martis),
verzoekster 1 en verzoekster 2 zullen samen worden aangeduid als verzoeksters.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Klis.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 26 augustus 2019 van de IND;
  • de brief van 11 maart 2020 met bijlagen van de zijde van verzoeksters;
  • de conclusie van de IND van 24 april 2020 met bijlagen;
  • de brief van 15 mei 2020 van de zijde van verzoeksters;
  • de brief van 18 mei 2020 van de zijde van de IND;
  • het faxbericht van 20 september 2020 met bijlagen van de zijde van verzoeksters;
  • twee faxberichten van 26 september 2020, waarvan één met bijlagen, van de zijde van verzoeksters.
Bij brief van deze rechtbank van 23 juli 2020 is de officier van justitie verzocht om aan te geven of hij in deze zaak wenst te concluderen. De rechtbank heeft geen inhoudelijke reactie van de officier van justitie ontvangen.
Op 29 september 2020 is de zaak ter zitting van deze rechtbank (wegens de maatregelen in verband met het coronovirus) digitaal behandeld (via Skype). Hierbij zijn verschenen:
  • mr. Yüksel namens verzoeksters;
  • mr. J.A.M. van der Klis namens de IND.
De officier van justitie is, hoewel goed opgeroepen, niet in de procedure verschenen.
Na de mondelinge behandeling zijn nog ingekomen:
  • de brief van 6 december 2020 met bijlagen van de zijde van verzoeksters;
  • de brief van 18 december 2020 van de IND;
  • het faxbericht van 11 maart 2021 van de zijde van verzoeksters;
  • de brief van 28 april 2021 met bijlagen van de zijde van verzoeksters;
  • de brief van 12 juli 2021 van de IND;
  • het faxbericht van 17 augustus 2021 van de zijde van verzoeksters.

Feiten

Ten aanzien van verzoekster 1:
  • Op een op 6 januari 2000 opgemaakte geboorteakte staat vermeld dat op [geboortedatum 1] 1987 is geboren [X 1] te [geboorteplaats 1] te [geboorteplaats 1] , Dominicaanse Republiek.
  • Op voornoemde akte staat als vader, tevens aangever, vermeld [Y] (hierna: [Y] , en als moeder [de moeder] (hierna: [de moeder] ).
  • Onder het kopje aantekeningen staat het volgende in de akte:
  • De geboorteakte is ingeschreven in Boek nr. 00001, van de registers voor GEBOORTE, LATE AANGIFTE, blad 0005, akte nr. [nr. 2] , jaar 2000.
Ten aanzien van verzoekster 2:
  • Op een op 6 januari 2000 opgemaakte geboorteakte staat vermeld dat op [geboortedatum 2] 1985 is geboren [X 2] , te [geboorteplaats 2] Dominicaanse Republiek.
  • Op voornoemde akte staat als vader, tevens aangever, vermeld [Y] , en als moeder [de moeder] .
  • Onder het kopje aantekeningen staat het volgende in de akte:
  • De geboorteakte is ingeschreven in Boek nr. 00001, van de registers voor GEBOORTE, LATE AANGIFTE, blad 0004, akte nr. [nr. 4] van het jaar 2000.
Ten aanzien van [Y] en [de moeder] :
  • [Y] is op [geboortedatum 3] 1947 te [geboorteplaats 3] geboren. Hij is vanaf zijn geboorte in het bezit van de Nederlandse nationaliteit.
  • [de moeder] is op [geboortedatum 4] 1969 te [geboorteplaats 4] , Dominicaanse Republiek, geboren. Zij is vanaf haar geboorte in het bezit van de Dominicaanse nationaliteit.
  • Op een uittreksel akte van het kantoor van de Burgerlijke Stand van Sosúa, Dominicaanse Republiek, staat vermeld dat in de archieven aldaar een huwelijksakte wordt bewaard, geregistreerd onder nummer [nr. 5] boek [nr. 6] , Blad 19, van het jaar 1994, waarin is opgenomen dat op [huwelijksdatum] 1994 [Y] en [de moeder] te [huwelijksplaats 1] , op de Dominicaanse Republiek met elkaar zijn gehuwd. Als aantekening staat nog vermeld op deze akte: “De vrouwelijke huwelijkspartner heeft het staatsburgerschap van haar echtgenoot aangevraagd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, zoals vastgelegd in het burgerlijk wetboek van de Dominicaanse Republiek, dat wil zeggen het Nederlandse staatsburgerschap.”
  • Op [echtscheidingsdatum] 2008 is de echtscheiding tussen [Y] en [de moeder] uitgesproken.
  • Blijkens een huwelijksakte met nummer [nr. 7] van het jaar 2015 zijn [Y] en [de moeder] op [2e huwelijksdatum] 2015 te [huwelijksplaats 2] (weer) met elkaar gehuwd.
  • Bij Koninklijk Besluit van 30 maart 2016, nummer [nr. 8] is aan [de moeder] het Nederlanderschap verleend. Er hebben geen kinderen van [de moeder] gedeeld in deze naturalisatie.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeksters.
Ter onderbouwing van dit verzoek stellen verzoeksters dat uit hun geboorteaktes blijkt dat zij dochters zijn van een Nederlandse vader en dat zij door hem zijn erkend. Volgens verzoeksters hebben zij via [Y] het Nederlanderschap verkregen.
Verzoeksters stellen verder dat [de moeder] na haar huwelijk met [Y] het Nederlands staatsburgerschap heeft aangevraagd en dat verzoeksters op grond van de destijds geldende wetgeving samen met [de moeder] het Nederlanderschap hebben verkregen.

Het standpunt van de IND

De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De IND voert hiertoe het volgende aan. Op 7 maart 1996 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken onder meer de Dominicaanse Republiek aangewezen als probleemland op het gebied van schriftelijk bewijs. Op 11 december 2003 is een ambtsbericht van kracht geworden dat nu nog steeds geldt (Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 november 2003, nr. DPV/DF/BS/112) inzake legalisatie en verificatie van documenten afkomstig uit de Dominicaanse Republiek. Op grond van dit ambtsbericht worden er bijzondere voorwaarden gesteld aan tardieve geboorteaangiften, als de aangifte meer dan 60 of 90 dagen na de geboorte is gedaan. Uit de door verzoeksters overgelegde stukken blijkt dat de geboorteaangifte jaren na hun geboorte heeft plaatsgevonden, waarbij in de geboorteakten wordt verwezen naar een ratificatievonnis van de rechtbank van eerste aanleg van [plaatsnaam] , Dominicaanse Republiek, van 13 juni 2000. Verzoeksters hebben, ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe in de procedure, geen gelegaliseerde ratificatievonnissen overgelegd, terwijl deze nodig zijn om te beoordelen of aan de door Nederland in het ambtsbericht gestelde procedure is voldaan. Dat maakt dat de overgelegde geboorteakten niet in Nederland voor erkenning vatbaar zijn op de voet van artikel 10:101 jo 10:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu de afstamming van verzoeksters niet op grond van een in Nederland voor erkenning vatbare geboorteakte kan worden afgeleid, staat het vaderschap van [Y] over verzoeksters niet in rechte vast. Dat maakt dat niet is komen vast te staan dat verzoeksters de Nederlandse nationaliteit aan [Y] kunnen ontlenen. Verzoeksters hebben het Nederlanderschap evenmin aan [de moeder] kunnen ontlenen, nu [de moeder] pas in 2016 het Nederlanderschap heeft verkregen en uit het Koninklijk Besluit blijkt dat er geen kinderen hebben gedeeld in deze naturalisatie, terwijl verzoeksters in 2016 ook allebei al meerderjarig waren en dus überhaupt niet hebben kunnen delen in die naturalisatie.
Beoordeling
In geschil is of verzoekster 1 en verzoekster 2 in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Omdat ten aanzien van verzoekster 1 en verzoekster 2 dezelfde toets zal worden aangelegd, zal de rechtbank in de beoordeling hierna telkens spreken over verzoeksters.
Uitgangspunt is dat het Nederlanderschap op limitatieve gronden wordt verkregen. Deze gronden staan vermeld in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Ingevolge artikel 3, lid 1 van de RWN, is Nederlander het kind waarvan ten tijde van zijn of haar geboorte de vader of de moeder Nederlander is. Niet in geschil is dat [Y] Nederlander is en was op het moment van geboorte van verzoeksters.
De rechtbank stelt voorop dat verzoeksters het Nederlanderschap in ieder geval niet aan [de moeder] kunnen ontlenen, nu [de moeder] pas bij Koninklijk Besluit van 30 maart 2016 het Nederlanderschap heeft verkregen. In dit Koninklijk Besluit is expliciet opgenomen dat er geen kinderen van [de moeder] hebben gedeeld in deze naturalisatie, maar bovendien waren verzoeksters beiden meerderjarig in 2016, zodat zij überhaupt niet hebben kunnen delen in die naturalisatie. Niet is gebleken dat [de moeder] op een eerder moment al de Nederlandse nationaliteit zou hebben verkregen en dus ook niet gebleken is dat verzoeksters op een eerder moment zouden hebben gedeeld in het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit door [de moeder] .
Om te kunnen beoordelen of [Y] als de juridische vader van verzoeksters kan worden aangemerkt en zij aan hem de Nederlandse nationaliteit hebben ontleend, dienen verzoeksters om te beginnen originele en gelegaliseerde documenten over te leggen waaruit hun afstamming volgt en waaruit is af te leiden hoe de familierechtelijke rechtsbetrekking tussen hen en [Y] tot stand is gekomen. Verzoeksters hebben in deze procedure elk een originele en gelegaliseerde geboorteakte overgelegd. Omdat bij verzoeksters sprake is van een tardieve aangifte van geboorte gelden aanvullende eisen om tot erkenning in Nederland van de geboorteakten over te kunnen gaan, waaronder het overleggen van de ratificatievonnissen waarbij de tardieve aangiftes zijn bekrachtigd.
Ondanks verzoeken daartoe hebben verzoeksters niet deze ratificatievonnissen behorende bij de geboorteakten late aangifte overgelegd. Verzoeksters hebben aangevoerd dat zij in bewijsnood verkeren nu zij niet meer in het bezit zijn van deze ratificatievonnissen omdat hun eigen exemplaren bij een woningbrand verloren zijn gegaan en de rechtbank die de vonnissen heeft afgegeven niet meer over een exemplaar ervan beschikt.
Met de IND stelt de rechtbank vast dat verzoeksters geen bewijs van hun stelling hebben overgelegd dat de rechtbank van [plaatsnaam] niet meer beschikt over voornoemde ratificatievonnissen van 13 juni 2000, terwijl voor dergelijke vonnissen (ingevolge de wetgeving in de Dominicaanse Republiek, art.41/659, zo volgt uit het voornoemde Ambtsbericht), een archiveringsplicht geldt. Het had op de weg van verzoeksters gelegen om op zijn minst een bericht van de rechtbank over te leggen waaruit dit zou blijken. Dit geldt te meer nu de rechtbank pas kan beoordelen of sprake is van een rechtsgeldige en voor erkenning vatbare totstandkoming van een afstammingsrelatie als zij de beschikking heeft over de complete documenten. Immers, anders kan niet worden uitgesloten dat er op een eerder moment al een afstammingsrelatie is gevestigd tussen verzoeksters en een ander dan [Y] .
Bij brief van 28 april 2021 hebben verzoeksters een vertaling van een deel van een ratificatievonnis van 13 juni 2000 van de rechtbank [plaatsnaam] overgelegd. Volgens deze vertaling is het vonnis voorzien van een apostille. Verzoeksters hebben het originele onderliggende ratificatievonnis tot op heden echter niet in de procedure ingebracht, terwijl dit kennelijk op 5 november 2020 beschikbaar was omdat toen de Engelse vertaling van dit document is opgemaakt. Met de overlegging van genoemde vertaling is de eerdere stelling van verzoeksters, dat de rechtbank van [plaatsnaam] niet meer beschikt over het ratificatievonnis, kennelijk achterhaald en lijken verzoeksters nu een ander standpunt in te nemen. Omdat zij echter niet het originele ratificatievonnis hebben overgelegd, hebben zij nog steeds geen bewijs van hun stellingen geleverd.
Nu de geboorteakten van verzoeksters gelet op het voorgaande niet voor erkenning in Nederland vatbaar zijn, vanwege het ontbreken van de daartoe in ieder geval benodigde originele ratificatievonnissen, en verzoeksters onvoldoende onderbouwd hebben gesteld waarom zij geen origineel brondocument (ratificatievonnis) hebben kunnen overleggen dat ten grondslag lag aan de wel overgelegde vertaling, zal de rechtbank de verzoeken tot vaststelling van het Nederlanderschap afwijzen.
Een beroep op de Tjebbes-uitspraak en de daarin opgenomen evenredigheidstoets kan verzoeksters evenmin baten. Dit beroep is immers pas van toepassing als burgers eerst het Nederlanderschap, en daarmee het Europees burgerschap, hebben bezeten en dit (van rechtswege) zijn verloren. Niet is gesteld of gebleken dat verzoeksters het Nederlanderschap hebben bezeten en nadien verloren, zodat de rechtbank niet toekomt aan bespreking van de evenredigheidstoets.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, J.M. Vink en O.F. Bouwman, rechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2021.