ECLI:NL:RBDHA:2021:12017
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake mvv-aanvraag en verblijf bij referente
In deze zaak heeft eiser, geboren in 2003 met de Thaise nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 8 oktober 2020, waarbij zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) was afgewezen. De behandeling van het beroep vond plaats op 2 september 2021, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. Ö Saraç, en ook mr. A.A. Agayev aanwezig was. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J. Visschers. Tijdens de zitting werd het onderzoek niet gesloten, en de rechtbank gaf partijen de gelegenheid om te reageren op aanvullende gronden van beroep.
Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij inmiddels een nieuwe mvv-aanvraag heeft ingediend, die is ingewilligd, en dat hij nu in Nederland verblijft. Hij wenst een rechterlijk oordeel over de vraag of zijn moeder, die als referente fungeert, kon optreden als verblijfgever op basis van haar verblijfsrecht volgens de gezinsherenigingsrichtlijn. De staatssecretaris stelde echter dat er geen procesbelang meer is, omdat eiser met de verleende mvv niet in een gunstigere positie kan geraken door de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang is, aangezien eiser al in Nederland is en een verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Een eventuele uitspraak over de afwijzing van de eerdere mvv-aanvraag zou niet leiden tot een materieel gunstigere positie voor eiser. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en worden de gronden van het beroep niet verder besproken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh op 28 oktober 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.