ECLI:NL:RBDHA:2021:12017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/8149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake mvv-aanvraag en verblijf bij referente

In deze zaak heeft eiser, geboren in 2003 met de Thaise nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 8 oktober 2020, waarbij zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) was afgewezen. De behandeling van het beroep vond plaats op 2 september 2021, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. Ö Saraç, en ook mr. A.A. Agayev aanwezig was. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J. Visschers. Tijdens de zitting werd het onderzoek niet gesloten, en de rechtbank gaf partijen de gelegenheid om te reageren op aanvullende gronden van beroep.

Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij inmiddels een nieuwe mvv-aanvraag heeft ingediend, die is ingewilligd, en dat hij nu in Nederland verblijft. Hij wenst een rechterlijk oordeel over de vraag of zijn moeder, die als referente fungeert, kon optreden als verblijfgever op basis van haar verblijfsrecht volgens de gezinsherenigingsrichtlijn. De staatssecretaris stelde echter dat er geen procesbelang meer is, omdat eiser met de verleende mvv niet in een gunstigere positie kan geraken door de inhoudelijke beoordeling van het beroep.

De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang is, aangezien eiser al in Nederland is en een verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Een eventuele uitspraak over de afwijzing van de eerdere mvv-aanvraag zou niet leiden tot een materieel gunstigere positie voor eiser. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en worden de gronden van het beroep niet verder besproken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh op 28 oktober 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/8149
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

gemachtigde: mr. Ö Saraç.
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Visschers.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 oktober 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van dit beroep heeft samen met de behandeling van de zaak AWB 21/594 plaatsgevonden op 2 september 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mr. A.A. Agayev, een collega van de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek niet gesloten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de aanvullende gronden van beroep van 23 augustus 2021 en eiser de gelegenheid gegeven om hierop te reageren. Op 14 oktober 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 2003 en heeft de Thaise nationaliteit. Hij wenst verblijf in Nederland bij zijn moeder [Naam 2] (referente).
2. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat eiser hangende het beroep in de onderhavige procedure (weer) een nieuwe mvv-aanvraag [1] heeft ingediend. [2] Deze aanvraag is ingewilligd en eiser is inmiddels in Nederland. Eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij een rechterlijk oordeel wenst over de vraag of referente kon fungeren als verblijfgever in de zin van de gezinsherenigingsrichtlijn [3] vanwege haar toenmalig verblijfsrecht op basis van het Chavez Vilchez-arrest. [4] Verweerder is daarop in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het ter zitting aangevoerde.
3. Bij brief van 27 september 2021 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen procesbelang meer is, nu eiser met de inmiddels verleende mvv materieel gezien niet in een gunstigere positie kan geraken door handhaving van het beroep. Eiser heeft inmiddels een verblijfsvergunning aangevraagd. De handhaving noch de eventuele gegrondverklaring van het beroep tegen de weigering van de eerder gevraagde mvv, kan ertoe leiden dat aan eiser alsnog een mvv met een andere datum verleend wordt. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat mogelijkerwijs een materieel belang is gelegen in een eerdere ingangsdatum van de aangevraagde verblijfsvergunning, maar dat deze discussie niet thuis hoort in deze mvv-procedure.
4. Bij brief van 12 oktober 2021 heeft eiser gereageerd op de brief van verweerder van 27 september 2021. Eiser persisteert in zijn standpunt dat er wel degelijk procesbelang is, hij heeft namelijk belang bij een eerder ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Vaststaat dat eiser inmiddels al in Nederland is en een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning. Een eventueel oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak ten onrechte geen mvv heeft verstrekt, maakt niet dat aan eiser alsnog een mvv met een eerdere datum verleend wordt. Zoals verweerder terecht opmerkt is er mogelijkerwijs een materieel belang gelegen in een eerdere ingangsdatum van de aangevraagde verblijfsvergunning, maar hoort die discussie niet thuis in deze mvv-procedure. Eiser kan dan ook niet in een materieel gunstigere positie geraken door een inhoudelijke beoordeling van deze zaak.
6. Omdat er geen procesbelang is, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard en behoeven de gronden van het beroep geen bespreking.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, op 28 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.In januari 2021.
3.Richtlijn 2003/86/EG.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, zaaknummer C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354.