ECLI:NL:RBDHA:2021:12016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB 21/594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake mvv-aanvraag en procesbelang

In deze zaak heeft eiser, een Thaise nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) buiten behandeling was gesteld. De rechtbank heeft de behandeling van deze zaak op 2 september 2021 samen met een andere zaak behandeld. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en verweerder door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is het onderzoek niet gesloten, en de rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren op aanvullende gronden van beroep.

Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij inmiddels een nieuwe mvv-aanvraag heeft ingediend, die is ingewilligd, en dat hij inmiddels in Nederland is. Hij stelde dat verweerder niet kon volstaan met een verwijzing naar een eerdere afwijzing, omdat er nieuwe feiten waren die in de beoordeling moesten worden meegenomen. Verweerder heeft echter gesteld dat er geen procesbelang meer is, omdat eiser met de verleende mvv niet in een materieel gunstigere positie kan geraken door handhaving van het beroep.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel eiser belang heeft bij een eerdere ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning, dit niet relevant is voor de mvv-procedure. Aangezien eiser inmiddels in Nederland is en een verblijfsvergunning heeft aangevraagd, kan hij niet in een materieel gunstigere positie geraken door een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en zijn de gronden van het beroep niet besproken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/594
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiser,

gemachtigde: mr. Ö Saraç.
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Visschers.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 januari 2021 (het bestreden besluit).
De behandeling van dit beroep heeft samen met de behandeling van de zaak AWB 20/8149 plaatsgevonden op 2 september 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mr. A.A. Agayev, een collega van de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek niet gesloten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de aanvullende gronden van beroep van 23 augustus 2021 in de zaak AWB 20/8149 en eiser de gelegenheid gegeven om hierop te reageren. Op 14 oktober 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 2003 en heeft de Thaise nationaliteit. Hij wenst verblijf in Nederland bij zijn moeder [Naam 2] (referente). Bij besluit van 23 juli 2020 is de aanvraag voor een mvv [1] van 5 juni 2020 buiten behandeling gesteld, omdat de leges niet zijn betaald. In het bestreden besluit is het bezwaar gegrond verklaard en de alsnog in behandeling genomen aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. [2]
2. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat eiser hangende het beroep in de onderhavige procedure (weer) een nieuwe mvv-aanvraag heeft ingediend. [3] Deze aanvraag is ingewilligd en eiser is inmiddels in Nederland. Eiser heeft zowel in de beroepsgronden als ter zitting naar voren gebracht dat verweerder in deze zaak diende over te gaan tot een proceskostenveroordeling en dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar een eerdere afwijzing, omdat er zich tussen het primaire besluit en de beslissing op bezwaar nieuwe feiten hebben voorgedaan. Ook is de hoorplicht geschonden.
3. Omdat verweerder voor de zitting geen kennis heeft kunnen nemen van de aanvullende beroepsgronden van 23 augustus 2021 en verweerder pas ter zitting op de hoogte is geraakt van het feit dat eiser inmiddels al in Nederland is, is verweerder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het ter zitting aangevoerde.
4. Bij brief van 27 september 2021 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen procesbelang meer is, nu eiser met de inmiddels verleende mvv materieel gezien niet in een gunstigere positie kan geraken door handhaving van het beroep. Eiser heeft inmiddels een verblijfsvergunning aangevraagd. De handhaving noch de eventuele gegrondverklaring van het beroep tegen de weigering van de eerder gevraagde mvv, kan ertoe leiden dat aan eiser alsnog een mvv met een andere datum verleend wordt. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat mogelijkerwijs een materieel belang is gelegen in een eerdere ingangsdatum van de aangevraagde verblijfsvergunning, maar dat deze discussie niet thuis hoort in deze mvv-procedure.
5. Bij brief van 12 oktober 2021 heeft eiser gereageerd op de brief van verweerder van 27 september 2021. Eiser persisteert in zijn standpunt dat er wel degelijk procesbelang is, hij heeft namelijk belang bij een eerder ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Vaststaat dat eiser inmiddels al in Nederland is en een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning. Een eventueel oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak ten onrechte geen mvv heeft verstrekt, maakt niet dat aan eiser alsnog een mvv met een eerdere datum verleend wordt. Zoals verweerder terecht opmerkt, is er mogelijkerwijs een materieel belang gelegen in een eerdere ingangsdatum van de aangevraagde verblijfsvergunning, maar hoort die discussie niet thuis in deze mvv-procedure. Eiser kan dan ook niet in een materieel gunstigere positie geraken door een inhoudelijke beoordeling van deze zaak.
7. Omdat er geen procesbelang is, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard en behoeven de gronden van het beroep geen bespreking.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, op 28 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.In januari 2021.