“In dit verband volgt uit vaste rechtspraak dat de doeltreffendheid van de door artikel 47 van het Handvest gewaarborgde rechterlijke toetsing vereist dat de belanghebbende kennis kan nemen van de gronden waarop het tegen hem genomen besluit is gebaseerd, hetzij door lezing van het besluit zelf, hetzij doordat de redenen hem op zijn verzoek worden meegedeeld, onverminderd het recht van de bevoegde rechter om te eisen dat de betrokken autoriteit hem die redenen meedeelt, teneinde die belanghebbende de mogelijkheid te bieden zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij heeft om zich tot de bevoegde rechter te wenden, en teneinde deze laatste ten volle in staat te stellen om de rechtmatigheid van het betrokken nationale besluit te toetsen (zie in die zin arresten van 15 oktober 1987, Heylens e.a.,222/86, EU:C:1987:442, punt 15, en 4 juni 2013, ZZ,C‑300/11, EU:C:2013:363, punt 53).
In casu blijkt uit de dossiers waarover het Hof beschikt dat, naar aanleiding van door respectievelijk Hongarije en de Bondsrepubliek Duitsland gemaakte bezwaren tegen de afgifte van visa aan R.N.N.S. en K.A. , de minister hun visumaanvragen heeft afgewezen op grond van artikel 32, lid 1, onder a), vi), van de Visumcode. De minister heeft deze weigeringsbesluiten gemotiveerd met gebruikmaking van het standaardformulier door aankruising van het zesde vakje daarvan, waar de vooraf vastgestelde motivering naast staat volgens welke een of meer lidstaten de aanvrager beschouwen als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, punt 21, van de Schengengrenscode of de internationale betrekkingen van een of meer van de lidstaten.
Gelet op de in de punten 34 en 43 van het onderhavige arrest uiteengezette rechtspraak, dient te worden opgemerkt dat het in artikel 47 van het Handvest vastgelegde recht op een doeltreffende voorziening in rechte vereist dat de aanvrager aan wie de afgifte van een visum is geweigerd omdat een lidstaat om een van de in artikel 32, lid 1, onder a), vi), van de Visumcode genoemde redenen bezwaar heeft gemaakt, kennis kan nemen van de specifieke weigeringsgrond die aan dat besluit ten grondslag ligt en kan vernemen welke lidstaat bezwaar heeft gemaakt tegen de afgifte van dat document.
Dus ook al is de motivering bij het zesde vakje van het standaardformulier – zoals volgt uit punt 39 van het onderhavige arrest – vooraf vastgesteld, de bevoegde nationale autoriteit dient bij toepassing van de weigeringsgrond van artikel 32, lid 1, onder a), vi), van de Visumcode in de rubriek „Opmerkingen” van het standaardformulier te preciseren welke lidstaat of lidstaten bezwaar heeft of hebben gemaakt tegen de afgifte van het visum, en de specifieke weigeringsgrond moet vermelden die op dit bezwaar is gebaseerd, in voorkomend geval met een korte weergave van de redenen voor dat bezwaar.
[…]
De gerechten van de lidstaat die een definitieve beslissing tot weigering van een visum heeft genomen omdat een of meer andere lidstaten bezwaar hadden gemaakt tegen de afgifte van dat document, moeten zich ervan kunnen vergewissen dat de in artikel 22 van de Visumcode omschreven procedure van voorafgaande raadpleging van de centrale autoriteiten van andere lidstaten correct is verlopen, en moeten in het bijzonder kunnen nagaan of de aanvrager terecht is aangewezen als degene op wie het betrokken bezwaar betrekking heeft alsook of er in het betreffende geval is voldaan aan de in punt 46 van dit arrest uiteengezette motiveringsplicht.
Deze gerechten kunnen daarentegen niet de materiële rechtmatigheid van een bezwaar van een lidstaat tegen de afgifte van een visum toetsen. Teneinde de betrokken aanvrager van een visum in staat te stellen om, overeenkomstig artikel 47 van het Handvest, zijn recht op beroep tegen een dergelijk bezwaar uit te oefenen, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die de definitieve beslissing tot weigering van het visum heeft genomen, aangeven tot welke autoriteit die aanvrager zich kan wenden om te vernemen welke beroepsmogelijkheden daartoe in die andere lidstaat beschikbaar zijn.
[…]
Het staat dus aan de lidstaat die een definitieve beslissing tot weigering van een visum neemt om procedurele voorschriften vast te stellen die ertoe bijdragen dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging en van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte van visumaanvragers wordt gewaarborgd, zoals het verzoek om informatie aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die bezwaar hebben gemaakt tegen de afgifte van een visum, de mogelijkheid voor die lidstaten om op te treden in de uit hoofde van artikel 32, lid 3, van de Visumcode ingeleide beroepsprocedure of elk ander mechanisme ter waarborging dat het beroep van die aanvragers niet definitief kan worden verworpen zonder dat zij daadwerkelijk de mogelijkheid hebben gehad om hun rechten uit te oefenen.
Hieraan moet worden toegevoegd dat de betrokken lidstaat in ieder geval een visum met territoriaal beperkte geldigheid kan afgeven overeenkomstig artikel 25 van de Visumcode.
Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 32, leden 2 en 3, van de Visumcode, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat, ten eerste, het de lidstaat die op basis van artikel 32, lid 1, onder a), vi), van die code een definitieve beslissing tot weigering van afgifte van een visum heeft genomen omdat een andere lidstaat bezwaar had gemaakt tegen die afgifte, verplicht om in die beslissing te vermelden welke lidstaat een dergelijk bezwaar heeft gemaakt, en de specifieke weigeringsgrond moet vermelden die op dit bezwaar is gebaseerd, in voorkomend geval met een korte weergave van de redenen voor dat bezwaar, alsmede tot welke autoriteit de visumaanvrager zich kan wenden om te vernemen welke beroepsmogelijkheden in die andere lidstaat beschikbaar zijn, en dat, ten tweede, wanneer tegen voornoemde beslissing beroep wordt ingesteld krachtens artikel 32, lid 3, van de Visumcode, de gerechten van de lidstaat die deze beslissing heeft genomen niet de gegrondheid van het door een andere lidstaat gemaakte bezwaar tegen de afgifte van het visum kunnen onderzoeken.”