ECLI:NL:RBDHA:2021:11981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en herplaatsingsonderzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en een ambtenaar die eervol ontslag had gekregen wegens ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid door ziekte. De eiseres, werkzaam als senior medewerker Vastgoed & Infrastructuur, was sinds mei 2017 ziek en had in 2018 een re-integratietraject doorlopen. Na een terugval in november 2018 ontving zij een WGA-uitkering van 80-100% arbeidsongeschiktheid. De minister verleende haar op 21 november 2019 ontslag, wat door eiseres werd bestreden. De rechtbank heeft onderzocht of de minister voldoende inspanningen heeft verricht voor herplaatsing van eiseres en of het ontslag terecht was.

De rechtbank oordeelde dat de minister aan de voorwaarden voor ontslag op grond van artikel 98 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) voldeed. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat de minister niet zorgvuldig had gehandeld bij het herplaatsingsonderzoek. De rechtbank concludeerde dat er geen reële mogelijkheden voor herplaatsing waren, gezien de beperkingen van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de minister bevoegd was om het ontslag te verlenen. De proceskosten van eiseres werden niet vergoed, aangezien zij geen gelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7557

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: N. Roodenburg),
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A. Westra).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 december 2019 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte.
Bij besluit van 1 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het advies van de bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden BZK van 23 oktober 2020 gevolgd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden met behulp van een Skypeverbinding op 23 september 2021. Daaraan namen deel eiseres en haar gemachtigde. Van de zijde van verweerder namen deel de gemachtigde van verweerder, ir. [A] en [B] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres was werkzaam als senior medewerker Vastgoed & Infrastructuur bij het Rijksvastgoedbedrijf van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met ingang van 22 mei 2017 is eiseres wegens ziekte uitgevallen. Eiseres is in 2018 begonnen met re-integreren. Zij wist haar werkzaamheden op te bouwen tot nagenoeg volledige terugkeer. Zij heeft omstreeks november 2018 een terugval gekregen en heeft sindsdien niet meer gewerkt. Per 1 juni 2019 is aan eiseres een WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres op het ontslagvoornemen van 23 augustus 2019 heeft verweerder op verzoek van eiseres een herplaatsingsonderzoek verricht. Dat heeft niet tot herplaatsing geleid.
1.2.
Deze zaak gaat over de vraag of verweerder eiseres ontslag mocht verlenen omdat zij door haar ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar ongeschikt was voor haar werk en er geen mogelijkheden waren om binnen een redelijke termijn passend werk voor haar te vinden.
Wat vindt eiseres?
2. Eiseres vindt dat verweerder onvoldoende inspanningen heeft verricht om haar te herplaatsen. De hoogste bestuursrechter heeft in zijn uitspraak van 8 mei 2014 [1] geoordeeld dat de voorschriften voor herplaatsing nauwgezet moeten worden nageleefd. Dat is niet gebeurd. Eiseres heeft continu zelf alle relevante vacatures gevonden en daarop gereageerd zonder resultaat. Verweerder heeft nooit iets ondernomen om te komen tot passend werk voor eiseres. Bij de poging tot
re-integratie is niet gekeken naar de mogelijkheden om eiseres zo efficiënt mogelijk in te zetten. Het gehele traject is niet zorgvuldig geweest.
Wat vindt verweerder?
3. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat er, met inachtneming van de forse arbeidsbeperkingen van eiseres, zorgvuldig is gezocht naar herplaatsings-mogelijkheden. Eiseres heeft niet aan verweerder gemeld dat zij zelf heeft gesolliciteerd op functies, zodat verweerder daarmee niet bekend is.
Wat zijn de regels?
4. De regels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
Het is niet geschil dat aan de voorwaarden van artikel 98, derde lid, aanhef en onder a en b, van het ARAR is voldaan. Partijen zijn het niet eens over de in het derde lid, onder c gestelde voorwaarde voor ontslag wegens arbeidsongeschiktheid, dat er niet binnen een redelijke termijn duurzame re-integratie in arbeid te verwachten is die aansluit bij de benutbare mogelijkheden van eiseres. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende heeft gedaan om te komen tot passend werk voor eiseres rekening houdend met haar benutbare mogelijkheden.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter moeten voorschriften over een herplaatsingsonderzoek nauwlettend worden nageleefd. Het herplaatsingsonderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd, waarbij elke reële mogelijkheid tot herplaatsing moet worden aangegrepen. Een herplaatsingsonderzoek kan echter achterwege blijven in die gevallen waarin het verrichten van arbeid, gelet op de gezondheidstoestand van de betrokkene, als louter hypothetisch moet worden beschouwd. [2] Van belang daarbij is dat toekenning van een WGA-uitkering op grond van de WIA, ook al is die berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, niet hoeft te betekenen dat de betrokkene tot geen enkele arbeid meer in staat is. De beoordeling door het bevoegd gezag van de mogelijkheid van duurzame
re-integratie moeten worden bezien vanuit de situatie kort voor of ten tijde van de ontslagverlening en zien op een redelijke termijn daarna. [3]
5.3.
Eiseres heeft na november 2018 geen werkzaamheden meer verricht. Uit het arbeidsdeskundig onderzoek van het UWV van 19 juni 2019 is gebleken dat haar beperkingen met name liggen op energetisch gebied, persoonlijk, sociaal functioneren en op dynamische handelingen en statische houdingen. De arbeidsdeskundige heeft geoordeeld dat die beperkingen niet zijn op te lossen door inzet van een voorziening. De arbeidsdeskundige kon in het kader van de WIA-beoordeling [4] niet tenminste drie functies aanwijzen die paste bij de benutbare mogelijkheden van eiseres en heeft geconcludeerd dat de theoretische restverdiencapaciteit nihil is. In verband daarmee is het arbeidsongeschiktheidspercentage in het kader van de WIA vastgesteld
op 80-100%. Op 22 juli 2019 heeft de bedrijfsarts eiseres niet belastbaar geacht en daarbij de verwachting uitgesproken dat dit de komende zes maanden niet zou veranderen.
5.4.
Verweerder heeft – ondanks dat hij op grond van de bovengenoemde informatie over eiseres weinig kansen zag voor een succesvol herplaatsingstraject – naar aanleiding van de door eiseres ingediende zienswijze een herplaatsingsonderzoek verricht. Daarbij is onderzocht of er binnen het ministerie van BZK passende dan wel passend te maken functies waren voor eiseres. Uit het verslag van het onderzoek van 15 november 2019 blijkt dat, gelet op de beperkingen van eiseres, geen passende functie voor haar te vinden is. De functie van managementondersteuner, die als een mogelijk match is onderzocht, was volgens de arbeidsdeskundige op meerdere punten niet passend of passend te maken voor eiseres. Het ging om deels mentaal (zwaar) belastend werk. De functie vereiste complex agendabeheer, werken onder druk in een hectische omgeving, goed en snel kunnen schakelen tussen verschillende werkzaamheden en flexibele inzetbaarheid bij verschillende organisatieonderdelen. Verweerder heeft – gelet op de rapportage van de arbeidsdeskundige – op goede gronden geconcludeerd dat deze functie niet aansloot bij de energetische beperkingen van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de rapportage van het herplaatsingsonderzoek van 15 november 2019 door de arbeidsdeskundige onzorgvuldig tot stand is gekomen of niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiseres heeft tegen dat onderzoek ook geen gronden aangevoerd. Daarbij komt dat eiseres niet is ingegaan op het verzoek om haar functionele mogelijkhedenlijst (FML), opgesteld door de verzekeringsarts van het UWV, over te leggen en zelf niet heeft aangegeven wat voor soort functies zij voor ogen had die mogelijk op geschiktheid hadden kunnen worden onderzocht. Deze omstandigheden bemoeilijken het onderzoek en maken dat verweerder niet zonder meer kan worden verweten dat er niet meer functies aan eiseres zijn voorgehouden. Dit geldt temeer nu niet gebleken is dat de medische situatie van eiseres in gunstige zin is veranderd in die periode. De enkele stelling van eiseres dat zij zelf een aantal sollicitaties heeft gedaan, maakt dit niet anders. Daargelaten dat hier geen enkel bewijs voor is te vinden in het dossier, maakt het enkele feit dat eiser op een functie gesolliciteerd heeft, niet dat de betreffende functie past bij haar mogelijkheden. Indien zij van mening was dat deze functies passend waren, had het op haar weg gelegen deze bij het arbeidskundig onderzoek te laten onderzoeken op geschiktheid.
5.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het herplaatsingsonderzoek niet onzorgvuldig is geweest. Verweerder is al met al terecht tot de conclusie gekomen dat duurzame re-integratie van eiseres in arbeid die aansluit bij haar benutbare mogelijkheden niet binnen een redelijke termijn te verwachten is.
Verweerder was dan ook bevoegd om eiseres ontslag te verlenen op grond van artikel
artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARAR en heeft in redelijk tot die ontslagverlening over kunnen gaan.
5.6.
Het beroep is ongegrond.
5.7.
Nu eiseres geen gelijk krijgt, hoeft verweerder niet de proceskosten van eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR)
Ingevolge artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
Ingevolge artikel 98, derde lid, kan een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. het bevoegd gezag van oordeel is dat duurzame reïntegratie in arbeid die aansluit bij de benutbare mogelijkheden van de ambtenaar, niet binnen een redelijke termijn te verwachten is.
Ingevolge artikel 98, zevende lid, betrekt het bevoegd gezag bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, de uitslag van de beoordeling door het UWV van de claim in het kader van de WIA. Indien deze beoordeling niet of langer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden, vraagt het bevoegd gezag aan het UWV een oordeel als bedoeld in artikel 32, derde lid, van de Wet SUWI en betrekt dit bij zijn beoordeling.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB)
2.Uitspraak van de CRvB van 27 februari 2014,
3.Uitspraak van de CRvB van 4 juni 2015
4.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen