Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit.
2. Bij besluit van 24 november 2016 is eiser in Nederland in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘studie’, geldig van 1 februari 2017 tot 1 november 2017.
3. Bij besluit van 22 november 2017 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’, geldig van 4 oktober 2017 tot 4 oktober 2018.
4. Op 3 oktober 2018 heeft eiser asiel aangevraagd. Samengevat heeft eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich heeft afgewend van de Islam en dat hij daardoor in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser zich heeft afgewend van de Islam. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat eiser openlijk kritiek heeft geuit op de Islam en evenmin dat hij daardoor te vrezen heeft voor de Iraanse autoriteiten.
6. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Eiser is uitgebreid gehoord over zijn asielmotieven. Na het nader gehoor is er een aanvullend gehoord geweest. Elk van de gehoren heeft verspreid over twee dagen plaatsgevonden. Eiser voert aan dat het aanvullend gehoor niet voldoende zorgvuldig is afgenomen. Daarbij stelt hij dat hij het gehoor als zwaar heeft ervaren en dat hij zich op enig moment niet meer kon concentreren. Ook stelt hij dat vragen steeds zijn herhaald, dat meerdere vragen tegelijk zijn gesteld en dat is gevraagd naar wetenschap van derden. Verder wijst eiser erop dat hij in totaal met vijf hoormedewerkers heeft gesproken.
8. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat eiser onvoldoende zorgvuldig is gehoord. Het getuigt op voorhand eerder van zorgvuldigheid dat verweerder ruim de tijd heeft genomen om eiser te horen over zijn asielmotieven. Hoewel op pagina 36 van het rapport van het aanvullend gehoor vermeld staat dat eiser heeft aangegeven dat hij zich niet kon concentreren, blijkt uit hetzelfde rapport dat eiser zowel kort daarvoor als kort daarna heeft verklaard dat het gehoor kon doorgaan. Daarnaast maakt eiser blijkens pagina 38 van het rapport melding van het wegvallen van de beeldverbinding, maar geeft hij daarbij ook aan dat het gehoor heel goed is verlopen. Verweerder heeft diverse verduidelijkende vragen aan eiser gesteld. Het rapport van het aanvullend gehoor geeft echter geen blijk van een onzorgvuldige vraagstelling door het blijven herhalen van vragen, het stellen van teveel vragen tegelijk of het vragen naar informatie die eiser evident niet kon hebben. De omstandigheid dat vijf hoormedewerkers bij eisers asielprocedure betrokken zijn geweest, leidt ook niet tot het oordeel dat eiser onvoldoende zorgvuldig is gehoord.
Onderscheid afwending en afvalligheid
9. In het bestreden besluit heeft verweerder, anders dan in het voornemen, onderscheid gemaakt tussen de begrippen ‘afwending’ en ‘afvalligheid’. Volgens pagina 4 van het bestreden besluit is weliswaar geloofwaardig geacht dat eiser zich heeft afgewend van de Islam, maar kan hij niet als afvallige worden beschouwd. Eiser voert aan dat verweerder dit onderscheid ten onrechte heeft gemaakt.
10. De rechtbank volgt eiser hierin. Allereerst volgt uit het bestreden besluit niet wat de relevantie van dit onderscheid zou zijn. Bovendien is in verweerders werkinstructie 2019/18 ‘Bekeerlingen’ op pagina 2 neergelegd: “de term afvallige wordt (…) gegeven aan iemand die zich heeft afgewend van zijn religie”. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd naar voren gebracht dat de term ‘afvallige’ gegeven wordt aan mensen die openlijk uitdragen dat zij zich van een religie hebben afgewend, maar volstrekt onduidelijk is waarop dit is gebaseerd.
11. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ten onrechte maken van dit onderscheid echter niet afdoen aan de geloofwaardigheidsbeoordeling. Daartoe wordt het volgende overwogen.
12. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij kritiek op de Islam heeft geuit en daardoor in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten is komen te staan.
13. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij geen toereikende verklaringen heeft afgelegd over het ontbreken van documenten ter staving van zijn asielrelaas. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit niet ten onrechte heeft gedaan. Eiser heeft verklaard dat hij een door hem geschreven toneelstuk waarin kritiek op de Islam wordt geuit heeft rondgestuurd aan zijn broer en aan zeven gelijkgestemden waarmee hij in een muziekgroep zat. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser hierover tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiser aanvankelijk tijdens het aanvullend gehoor verklaard dat hij moet nakijken of hiervan nog iets in zijn telefoon te vinden is. Bij de correcties en aanvullingen heeft eiser echter verklaard dat hij geen bewijs kan overleggen omdat hij uit veiligheidsoverwegingen de gegevens van zijn telefoon verwijdert, zonder daarbij uit te leggen waarom hij dit niet meteen heeft verklaard.
14. Verder heeft eiser verklaard dat hij na zijn vertrek verschillende e-mails en sms-berichten van de leden van de muziekgroep heeft gekregen en dat hij via Skype met hen contact onderhield. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien waarom eiser hiervan geen bewijs heeft kunnen overleggen. Eiser heeft namelijk desgevraagd tijdens het aanvullend gehoor niet verklaard dat hij zijn e-mails verwijdert. Daarnaast is niet bestreden dat de gespreksgeschiedenis van het programma Skype voor iedere gebruiker tot ver in het verleden inzichtelijk is.
15. Ook heeft eiser verklaard dat hij in 2010 van de universiteit is geschorst en dat hiervan een schorsingsbrief is opgemaakt. Eiser heeft vervolgens verklaard dat deze schorsingsbrief weer werd ingenomen. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien welk belang de universiteit zou kunnen hebben bij het weer innemen van deze brief die aan eiser toekomt. Eisers stelling in beroep dat hij de brief aan een universiteitsmedewerker heeft gegeven omdat die hem mogelijk kon helpen, komt niet overeen met eisers verklaring tijdens het aanvullend gehoor dat hij geen idee had waarom de brief weer werd ingenomen.
16. Eiser heeft daarnaast verklaard dat zijn vriend [naam2] en zijn broer in september 2018 zijn gearresteerd, verhoord en na enkele dagen weer zijn vrijgelaten. Ook heeft eiser verklaard dat [naam2] in afwachting is van een rechtbankprocedure. Desgevraagd heeft eiser verklaard dat hij hiervan geen bewijsstukken kan overleggen omdat hij uit veiligheidsoverwegingen geen contact durft op te nemen. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat dit geen verschoonbare verklaring is, aangezien eiser ook heeft verklaard dat er sinds september 2018 geen bijkomende problemen zijn voorgevallen.
17. Nu verweerder eisers verklaringen over het ontbreken van bewijsstukken ontoereikend heeft mogen achten, bestond er, anders dan eiser aanvoert, geen aanleiding voor verweerder om nader onderzoek aan te bieden naar eisers computer en telefoon. De samenwerkingsverplichting van artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn) strekt niet zo ver dat het op de weg van verweerder ligt om met technisch onderzoek te beproeven of aan verklaringen die als zodanig ongeloofwaardig zijn alsnog enige waarde kan worden gehecht.
18. Verweerder heeft ondanks het verwijtbare gebrek aan bewijsstukken eisers verklaringen op eigen merites beoordeeld. Verweerder heeft op basis van diverse tegenwerpingen deze verklaringen ongeloofwaardig geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit niet ten onrechte gedaan. De rechtbank merkt in dit kader allereerst op dat diverse tegenwerpingen van verweerder niet zijn bestreden. Zo heeft verweerder overwogen dat eiser het verband tussen het rondsturen van het toneelstuk en de arrestatie van zijn vriend [naam2] en zijn broer slechts baseert op vermoedens. Verder heeft verweerder overwogen dat niet valt in te zien waarom de andere leden van de muziekgroep, die volgens eiser ook in het bezit waren van het toneelstuk, niet zijn vervolgd. Ook heeft verweerder overwogen dat eisers gestelde vrees voor de autoriteiten niet strookt met het rondsturen van een toneelstuk waarin kritiek op de Islam zou worden geuit. Eiser heeft zijn stelling dat de inhoud van het toneelstuk niet tot zijn persoon te herleiden is, niet aannemelijk gemaakt aangezien hij geen vertaling van het toneelstuk heeft overgelegd. Verder heeft verweerder gewezen op de verklaring van eiser dat hij en de leden van de muziekgroep alleen onderling kritiek uitten op de Islam, zodat niet valt in te zien hoe de Iraanse autoriteiten hiervan op de hoogte zouden zijn geraakt. Ook heeft verweerder erop gewezen dat eisers vriend en broer volgens eisers verklaringen sinds september 2018 geen problemen meer hebben ondervonden.
19. Daarnaast heeft verweerder aan eiser terecht tegengeworpen dat het ongerijmd is dat hij enerzijds heeft verklaard dat hij het toneelstuk op 20 januari 2017 heeft rondgestuurd en anderzijds dat zijn broer en vriend daardoor pas in september 2018 zijn gearresteerd. Eisers stelling dat er eerst door zijn vertrek uit Iran een dekmantel is weggevallen wordt niet gevolgd, aangezien hij in zijn asielrelaas juist naar voren heeft gebracht dat hij door het rondsturen van het toneelstuk als zodanig vreest voor de autoriteiten.
20. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers asielrelaas heeft beoordeeld in overeenstemming met de werkinstructie 2014/10 ‘Inhoudelijke beoordeling (asiel)’. Eiser kan daarom niet worden gevolgd in zijn stelling dat het asielrelaas onvoldoende in onderlinge samenhang is beoordeeld. Eiser heeft ook overigens niet concreet gemaakt wat verweerder in dat kader anders had moeten doen. De enkele vaststelling van eiser dat verweerder de arrestatie van zijn vriend en broer als zodanig en het functioneren van de muziekgroep niet ongeloofwaardig heeft geacht, is onvoldoende om alsnog uit te gaan van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
21. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat hij zijn Islamkritische visie wil blijven uitdragen en dat daardoor niet van hem mag worden verwacht om zich bij terugkeer naar Iran terughoudend op te stellen.
22. Uit wat hiervoor is overwogen, blijkt dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser in Iran kritiek op de Islam heeft geuit. Dit brengt met zich dat van eiser mag worden verwacht om zich bij terugkeer naar Iran terughoudend op te stellen waar het gaat om het uiten van zijn afwending van de Islam. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak
Y. en Z. tegen Duitslandvan 5 september 2012 (ECLI:EU:C:2012:518).
23. Ter zitting heeft eiser in zijn laatste woord, vlak voor de sluiting van het onderzoek, meegedeeld dat hij door ontmoetingen in Nederland met verschillende Iraanse en Arabische mensen gesterkt is in zijn wens om door middel van gesprek en muziek uiting te geven aan zijn afwending van de Islam en van religie in het algemeen, ook bij terugkeer naar Iran. De rechtbank is van oordeel dat deze nadere invulling van de wens van eiser om zijn Islamkritische visie te willen uitdragen, niets afdoet aan het oordeel over de ongeloofwaardigheid van zijn relaas en, daarmee samenhangend, het oordeel dat van eiser mag worden gevergd dat hij zich terughoudend opstelt in zijn uitingen. Voor zover eiser met zijn verklaringen ter zitting heeft bedoeld dat zijn afwending van de Islam zich heeft verdiept, leent dit zich niet voor beoordeling in deze zaak. Daarover zal immers eerst verweerder een standpunt moeten innemen.
24. Het beroep is ongegrond.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.