Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 januari 2021;
- het deskundigenbericht van 27 mei 2021, gedeponeerd op 23 juni 2021;
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] van 11 augustus 2021;
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] van 6 september 2021 met 1 productie.
2.De verdere beoordeling
Het referentiemateriaal bevat zeventwintig handtekeningen van [eiser] , waarvan zesentwintig in origineel.(…)
Bij vergelijking van de twee betwiste handtekeningen B6 en B7 met de referentiehandtekeningen van [eiser] heb ik enkele min of meer van belang zijnde afwijkingen waargenomen, die echter alle in het niet vallen bij één zeer significant verschil dat ik heb geconstateerd tussen de betwiste handtekeningen enerzijds en de referentiehandtekeningen anderzijds, te weten het verloop van de schrijfbeweging in het hoofdpatroon van deze handtekeningen.(…)Bij microscopische inspectie van de twee betwiste handtekeningen heb ik aan de hand van de hierin waargenomen burr striations binnen de balpenlijnen kunnen vaststellen dat de schrijfbeweging in het hoofdpatroon van deze handtekeningen tegengesteld is aan de referentiehandtekeningen van [eiser] . Bij de betwiste handtekening B6 is dat het duidelijkst waar te nemen (…), maar ook in de betwiste handtekeningen B7 heb ik de afwijkende bewegingsrichting kunnen vaststellen aan de hand van deze kenmerken.(…)
Deze bevindingen liggen in de lijn der verwachting wanneer de betwiste handtekeningen nabootsingen zijn van de handtekening van [eiser] , waarbij de vervalser het verloop van de schrijfbeweging in diens handtekening verkeerd heeft geïnterpreteerd en daardoor onjuist heeft geproduceerd. De kans om een dergelijk verschil aan te treffen in een door [eiser] zelf geplaatste handtekening acht ik praktisch uitgesloten.De overige verschillen die ik heb waargenomen tussen de betwiste handtekeningen en de referentiehandtekeningen van [eiser] versterken de hierna te geven conclusie met betrekking tot elk van de betwiste handtekeningen, maar spelen daarbij een ondergeschikte rol.’
Naar aanleiding van de vragen 1 en 2 van de onderzoekopdracht had ik voorafgaande aan het onderzoek de volgende elkaar uitsluitende hypothesen opgesteld voor elk van de twee betwiste handtekeningen B6 en B7.Hypothese 1: De betwiste handtekening is een authentieke handtekening van de heer [eiser] .Hypothese 2: De betwiste handtekening is een vervalsing van de handtekening van de heer [eiser] .Voor beide betwiste handtekeningen zijn de resultaten van het vergelijkend onderzoek extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 2 waar is (de betwiste handtekening is een vervalsing van de handtekeningen van [eiser] ) dan wanneer hypothese 1 waar is.Gezien voorgaande conclusie, die gebaseerd is op een bij het eerdere onderzoek nog niet waargenomen zeer significant verschil tussen elk van de betwiste handtekeningen en de referentiehandtekeningen van [eiser] , acht ik het antwoord op de vragen 3 en 4 van de onderzoeksopdracht niet langer relevant.Wat betreft vraag 5 van de onderzoeksopdracht wijs ik op mijn waarnemingen als weergegeven onder 4.1 van dit rapport. Hieruit blijkt dat beide betwiste handtekeningen rechtstreeks op het papier van de ontvangen betalingsbewijzen [005 en 005] zijn geschreven. Uitgesloten kan worden dat deze handtekeningen op elektronische wijze op de betalingsbewijzen zijn geplaatst (…).
Op 19 mei 2021 berichtte mr. Van Ommeren, gemachtigde van [gedaagde] , mij per e-mail het volgende: “Ik verzoek u mij nog duidelijk te maken op grond waarvan mevrouw Ter Kuile Haller tot een volledig tegengesteld oordeel komt dan dat van u. Anders gezegd. Wat heeft mevrouw Ter Kuile naar uw oordeel verkeerd gedaan/over het hoofd gezien?”
- deskundigenbericht van Ter Kuile € 1.500,00
- deskundigenbericht van Ter Kuile 368,80
- deskundigenbericht van Fagel
- dagvaarding € 98,01
3.244,50(4,5 punten × tarief € 721)